Spiritualiteit en het sacrale

Als elk houvast ontbreekt …


in: VolZin. Opinieblad voor geloof en samenleving 3 nr. 23 (19 november 2004), 10-13


Veel mensen zoeken serieus naar spiritualiteit. Wat dat begrip ook mag inhouden, het heeft in ieder geval te maken met een sfeer die traditioneel het heilige of sacrale wordt genoemd. Maar wat is dat heilige? Wie op zoek gaat naar het sacrale komt oog in oog te staan met de ‘sfeer van het grondeloze’, stelt Douwe Tiemersma, universitair docent filosofie aan de Erasmus Universiteit en leraar Advaita Vedanta (‘inzichtsyoga’).

Het verlangen naar het heilige of sacrale lijkt teruggekeerd te zijn, maar erg bekend met die sfeer van het heilige is onze samenleving niet meer. Wat kan het heilige of sacrale in onze situatie betekenen? Het woord sacraal (heilig, geheiligd, gewijd) krijgt zijn betekenis in de tegenstelling tot ‘profaan’. Het heilige is een kwalitatief andere werkelijkheid dan de profane, wereldse werkelijkheid. Het is min of meer bovennatuurlijk, het transcendeert de gewone, praktische wereld.
In oude culturen ging het om een hogere macht die zich in de wereld manifesteert, in opmerkelijke natuurverschijnselen als de bliksem, de storm, maar ook een berg, een rivier, een grote boom. Ook deze verschijnselen en plaatsen waren dan heilig. Mozes moest bij het brandende braambos zijn sandalen uitdoen, want de grond waarop hij stond, was heilig door de aanwezigheid van God. Deze heilige aanwezigheid werd in het Nieuwe Testament herkend in de persoon van Jezus. Met Pinksteren was er de ‘uitstorting van de heilige Geest’. In ruimere zin is de hele schepping een uiting van de heerlijkheid van God en in die zin heilig (zie bijvoorbeeld Jesaja 6,3).
Als het heilige zich op intense wijze manifesteert, komen de specifieke kwaliteiten duidelijk naar voren. Het heilige wordt ervaren als iets groots. Het is geheimzinnig en machtig. De grote Duitse godsdienstwetenschapper Rudolf Otto (1869 – 1937) beschreef het heilige als huiveringwekkend (tremendum), onbenaderbaar, overmachtig, groots (majestas), energetisch, vol wil en kracht, en als het onbegrijpelijke totaal Andere (mysterium). De ervaring van het heilige gaat gepaard met een gevoel van afhankelijkheid en eigen nietigheid. Mensen hebben daarbij weinig meer te vertellen, ze staan met de mond vol tanden.
Het heilige wekt fascinatie en afkeer op. Enerzijds worden mensen aangetrokken en verlangen zij ernaar, want eraan deelhebben belooft een grootser bestaan, heil, geluk. Het heilige is dat wat heil-ig is, wat verbonden is met het heil. Het heil is de voleinding van de mens, het bereiken van het hoogste doel, van de hoogste mogelijkheid, vooral geformuleerd als het hoogste geluk. In de christelijke theologie gaat het om de voleinding van het menselijk leven in de gemeenschap met God. Anderzijds is er een heilige huiver en afschrikking, want het contact met het heilige is niet zonder gevaar. Het gedrag en de houding ten opzichte van het heilige zullen een juiste vorm moeten hebben – die van bekering, nederigheid, ontvankelijkheid, geloof. Het gaat om verlossing, bevrijding, vergeving van zonden. Elke religie is dan ook gericht op een juiste relatie met het heilige; het Latijnse religare betekent verbinden. Daarin hebben geloof, rite, cultus, kennis, devotie, reiniging, wijding, enzovoort een plaats.
Een principiëler punt bij de huiver is dat in het contact met het heilige veel van datgene waarmee een persoon zich identificeert en waaraan hij ten diepste aan gehecht is, zal moeten verdwijnen. Vaak is dat een pijnlijk proces, dat angst oproept.

Onttroning

Het heilige is voor een groot deel uit onze samenleving verdwenen. Vanaf het begin van de Moderne Tijd in de zestiende eeuw is het bergafwaarts gegaan met de aanwezigheid van het heilige. De Reformatie beperkte het heilige tot (de relatie met) God. De opkomst van de wetenschappen bevorderde en bevestigde de mechanisering van het wereldbeeld. Voor het heilige was steeds minder plaats. In de Verlichting van de achttiende eeuw kwam de autonomie van de rationele mens naar voren. De negentiende eeuw leverde Darwin en het biologisme (de mens als het religieuze dier), Feuerbach, Freud en het psychologisme (het religieuze is een projectie), Nietzsche (God is dood). In de jaren zestig van de vorige eeuw voltooide de christelijke theologie zelf de ontmythologisering, zodat weinig overbleef van de diepte van het heilige.
De secularisatie zette zich door en de religieuze dimensie verdween uit allerlei terreinen van het leven. Hooguit bleef een persoonlijke ervaring over. De theologie (godsleer) werd een antropologie (mensleer); over God werd alleen gesproken in termen van menselijke ervaring binnen de wereldse horizon. Foucault liet zien dat de noties God en mens verbonden zijn en stelde: nu God verdwenen is, zal ook de mens verdwijnen. Er is geen absolute grond en de eindige mens zal deze grond zeker niet in zichzelf kunnen vinden. Waar het zogenaamde postmodernisme zich doorzette, vond dat verdwijnen van ‘de mens’ inderdaad plaats. De identiteit van de mens lost meer en meer op in de vluchtige en oppervlakkige verhalen en beelden, die  media als internet, televisie, gsm’etjes met hun bijbehorende vluchtige taalgebruik. Wat overblijft, is voornamelijk een virtuele identiteit. Het leven gaat om nauwelijks meer dan het pragmatisch functioneren en de zorg dat het ‘prettig’ blijft.
In afgezwakte betekenis speelt het heilige nog steeds een rol in onze samenleving, zij het in een geseculariseerde vorm. Het woord heilig slaat dan op allerlei zaken die men erg belangrijk vindt, de ‘heilige huisjes’. Voor veel mensen zijn gezondheid en geld heilig. Bij het Europees kampioenschap voetbal bleek duidelijk dat winnen, doelpunten maken - en daarvan afgeleid ook voetballers zelf - heilig werden verklaard. Op de omslag van een voetbaltijdschrift stond bijvoorbeeld een foto van Seedorf met een doornenkrans om het hoofd en eronder de tekst: ‘Verlos ons, Clarence’. Het heilige met de oorspronkelijke verwijzing naar een overstijgende orde is echter in al die afgeleide vormen niet in het geding.

Opnieuw de vraag

Een groeiend aantal mensen zoekt een spiritualiteit waarin die sacrale, transcendente, het profane overstijgende orde, wel aanwezig is. De beperkte en afgezwakte vormen blijven namelijk onbevredigend; de heiligheid van geld, gezondheid, voetbal, enzovoort, blijkt zomaar aangetast te kunnen worden en te kunnen verdwijnen. Steeds opnieuw vindt dan een heiligverklaring plaats, zelfs bij cynisch geworden mensen, want het sacrale verlangen is eindeloos. Hypes wisselen elkaar af in een voortdurende kringloop.
Hoe deze kringloop te doorbreken? Dat kan alleen door de cirkel te overschrijden, door een absolute transcendentie, dat wil zeggen: door het heilige niet meer te projecteren op beperkte vormen, die, als resultaat van verafgoding, niet meer dan pseudo-goden en afgoden kunnen zijn.
Is dan de terugkeer naar de oude ervaring van heiligheid de oplossing? Daarin was tenminste een authentiek besef van het heilige. Als dit al zouden kunnen – maar teruggaan naar de tijd vóór de ontmythologisering en secularisering is onmogelijk – dan nog blijft er dezelfde problematiek bestaan: het heilige wordt gevat in  beperkte vormen en tegenover het profane gesteld. Ook dan wordt het heilige begrensd en aan condities onderworpen.
De winst van de ontmythologisering is dat de god en goden van de mythen worden gezien in het kader van menselijke verhalen. Als supermensen blijven het wezens met al te menselijke eigenschappen. Die eigenschappen blijken projecties te zijn, voortkomend uit de gelovigen zelf. Dat wordt nu doorzien en de projecties worden opgelost. Maar de ervaring van transcendentie gaat gauw verloren, als de horizon die van de alledaagse praktische mens blijft. De mythologiekritiek is verder gegaan; het postmodernisme heeft laten zien dat ook de denkbeelden over de mens constructies zijn, verhalen. De mythologiekritiek heeft het ‘verhaal mens’ opengebroken. Met andere woorden: de status van de postmoderne mens is niet duidelijk. Er is geen enkele houvast. Waar de ontmythologisering zich heeft doorgezet, blijven slechts relativisme, pragmatisme, of nihilisme over.
Wat nu? Voor de authentieke zoeker naar spiritualiteit zijn zowel de traditionele voorstellingen als de meer recente kritische ontwikkelingen problematisch. Beperkte vormen van sacraliteit voldoen niet. Deze vormen afschaffen en proberen het sacrale te vergeten in een pragmatisch leven voldoet evenmin. In de huidige situatie blijft er niets anders over dan de dimensie van het grondeloze open te laten. Dit is een leegte, een absolute leegte die onaantastbaar is, fascineert en doet huiveren. Dat is per definitie het heilige bij uitstek. Juist als elk houvast ontbreekt, kan dit heilige zich manifesteren.
De hedendaagse situatie is er een van volledige afbraak. Deze gaat verder dan de oneindige ruimte die verschrikt (Pascal) en dan het absolute dat angst oproept (Kierkegaard). Want de verschrikking en de angst betreffen de menselijke existentie, die toch weer een leefbare sfeer zoekt. Nu is zelfs die existentie, het ik levend in de wereld, niet meer dan een verhaal met een virtueel bestaan. Het gaat niet langer zozeer om de dakloosheid van mensen (Buber), waarmee mensen op een of andere wijze moeten leven. De afbraak van het huis waarin mensen wonen, is zover doorgegaan dat ook de mens zelf werd afgebroken.

Radicale non-dualiteit

Degenen die verder gaan op het spirituele pad krijgen vroeg of laat met deze sfeer van absolute openheid te maken. Zij zullen de huiver en de fascinatie die van dit heilige uitgaat herkennen. De radicaliteit van die sfeer van absolute openheid vereist namelijk dat de zich in de loop der jaren ontwikkelde identiteit, de persoonlijkheid, oplost. In de absolute openheid kan namelijk geen zelfstandige vorm blijven bestaan, ook niet de afgebakende persoonlijkheid van de mens. Het ‘ik’ wordt op zichzelf teruggeworpen, tot vóór zijn welgevormde identiteit. Het ‘ik’ kan zich niet meer als een aparte identiteit handhaven - het verdwijnt.
Over wat overblijft, is nauwelijks meer iets te zeggen. In ieder geval is er het besef dat er geen scheidingen zijn, noch tussen mensen en dingen (object-subject), noch tussen mensen/dingen en het absolute. Er is geen tweeheid meer van het transcendente en het immanente, of van het heilige en het profane. Er is alleen een onuitsprekelijke openheid. In de oude Upanishaden uit de achtste eeuw voor Christus wordt het zo gezegd: ‘Jij - Atman - bent Dat - Brahman’.
De vormen van de wereld, inclusief het ‘ik’ en de persoon, komen uit Dat voort en lossen er weer in op. Ze zijn geen vaste realiteiten en verstoren de non-dualiteit niet. Ook in een menselijke vorm, een menselijk leven, blijft er primair de deelname aan die absolute openheid. De hele menselijke ervaring, ook van het heilige, blijft bestaan, compleet met alle dualiteit die daarbij hoort. Deze doorbreekt echter niet de eenheid met de oorspronkelijke openheid. Dit is te vergelijken met de verhouding tot het eigen lichaam: het lichaam zijn wil niet zeggen dat het ‘meer zijn dan het lichaam’ wordt doorbroken. In dat ‘meer zijn’ is het lichaam opgenomen. Zo ook is het menselijk leven in de wereld ingebed in de ‘non-dualiteit van de openheid’.
De overgang naar die non-dualiteit vergt een overgave, een loslaten van de identiteit van de vertrouwde ik-persoon en alles wat in de wereld daaraan vastzit. Maar al te vaak blijft de spiritualiteit van mensen beperkt binnen het goede gevoel dat spirituele verruiming geeft. Aan de rand daarvan deinst men terug, omdat een verdere ontplooiing het offer van de ik-identiteit vraagt. Maar juist dat is de betekenis van het offer in de oude tradities; het blijft in elke authentieke spiritualiteit van kracht. Jezus deinsde niet terug voor deze offergave en christenen kunnen al evenmin hun oude ‘ik’ vasthouden. Ook van hen wordt gevraagd zichzelf los te laten, als het graan in de akker.
Dat de grondeloosheid doet huiveren en afschrikt, is begrijpelijk, maar in de gedaante van het heilige fascineert het ook. Spiritualiteit is gericht op deze heilige grondeloosheid. Spiritualiteit is deze onbeperkte dimensie openlaten, daarin alles laten gebeuren en herkennen dat wij in die onbegrensde ruimte opgenomen zijn. Dat ontdekken is de echte heiliging.


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Advaita Vedanta - de vraag naar het zelf-zijn

    De actuele vraag ‘wie we eigenlijk zijn’ was het onderwerp van een symposium aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op 18 september 2000, waarin vooral de oude Upanishaden en de Advaita Vedânta aan het woord kwamen.

  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als ‘de aard van het zelf’, ‘de mogelijkheid van communicatie’ (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), ‘de grondslagen van ons morele gedrag’ en ‘de ander als leraar’.

  • Non-dualiteit - de grondeloze openheid

    Non-dualiteit is niet-tweeheid (Sanskriet: a-dvaita), de afwezigheid van scheidingen. Deze openheid vormt de kern van elke spiritualiteit en mystiek. Maar wat is non-dualiteit nu precies? Daarover gaat het nieuwe boek van Douwe Tiemersma. In zijn vorige boeken stond de non-dualiteit ook al centraal, maar nu laat hij stap voor stap zien wat non-dualiteit in de eigen ervaring betekent. Iedereen blijkt die ervaring te kennen en te waarderen.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod