28 - december 2005 - Definities en walging (Sartre)

Naar aanleiding van 'Elke ervaring van dingen buiten is ook altijd zelfervaring; ze verwijst naar verlichting' (Advaita Post 27 mei 2002) en Sartre's De walging.

De Advaitapost begon met bovenstaande zin, waarover ik ernstige twijfel heb als de zin zomaar in algemene zin wordt gebruikt.
Hierbij is het niet direct duidelijk of er uitsluitend een 'zijnservaring' van dingen wordt bedoeld.
De zin frappeerde mij omdat ik juist iets over Sartre's boek 'Walging' had geschreven met citaten hieruit. Het gehele boek draait om 'ervaringen met dingen'.
Dergelijke zinnen zijn (qua zinsbouw) altijd min of meer een definitie van iets.
Ik denk dat definiëren van iets juist een belemmering kan zijn. Heb ik het mis?'


Uit het antwoord

Een gesloten definitie kan inderdaad een belemmering zijn voor Openheid. In het kader van de advaitabenadering is echter geen enkele zin een gesloten definitie, noch wordt een uitspraak in algemene zin bedoeld. Alles wat in deze benadering wordt gezegd, is gericht op het vergroten van het inzicht in Openheid bij de aangesprokene.
De betekenis van de inleidende uitspraak zou duidelijk moeten zijn: 'kijk naar je ervaring van dingen buiten je'. Deze ervaring staat niet los van jezelf. De ervaring betreft de hele situatie, waarin de dingen en jezelf blijkbaar een plaats hebben. Externe ervaring is daarom altijd zelfervaring. Als dit daadwerkelijk het geval is, vallen de grenzen tussen de dingen en jezelf voor een groot deel of geheel weg. Voor zover dit niet duidelijk is, is het nuttig opnieuw naar de eigen ervaring te gaan kijken, deze te onderzoeken. De uitspraken, ook degene die een definitie lijken, hebben vooral een aansporende, didactische betekenis.


Tweede brief


... Via de conclusie dat er sprake is van een te veel zijn - alle dingen zijn te veel ten opzichte van de andere dingen, zelfs de mens is te veel - komt de hoofdpersoon/Sartre op het begrip 'absurditeit'. Iets, een begrip of ding, is absurd, maar alleen ten opzichte van een bepaalde categorie. De beweringen van een krankzinnige zijn absurd in relatie tot zijn omgeving, maar niet ten opzichte van zijn waanzin.
De wortel onder de bank noemt hij zwart maar hij realiseert zich onmiddellijk dat het ook 'ongeveer zwart' of 'meer dan zwart' zou kunnen zijn:

"Dat leek op een kleur, maar ook .... op een kneuzing of op een afscheiding, op een doorzweten - en op andere dingen, op een geur bijvoorbeeld, het smolt tot de geur van vochtige aarde, van klam en vochtig hout, tot een zwarte geur, als een vernis uitgestreken over dit gespierde hout, tot de gesuikerde smaak van gekauwde vezels. Ik zag het zwart niet op een eenvoudige wijze: het zien is een abstracte uitvinding, een gezuiverd, vereenvoudig denkbeeld, een menselijk denkbeeld. Dat zwart, vormloze en slappe aanwezigheid, overstroomde, verre, het gezicht, de reuk en de smaak. Maar deze rijkdom ging over in verwarring en was tenslotte niets meer, omdat hij te veel was".

Hiermee verklaart Roquentin (de hoofdpersoon) de Walging, die hem in driekwart van het boek overspoelde, te begrijpen:

"Ik begreep de walging, ik bezat haar. Eigenlijk gezegd formuleerde ik niet mijn ontdekkingen. Maar ik geloof, dat het me nu gemakkelijk zou vallen hen in woorden weer te geven. Het essentiële is het toevallige. Ik wil, bij definitie zeggen dat het bestaande niet het noodzakelijke is. Bestaan is eenvoudig er zijn: de dingen, die bestaan, verschijnen, vertonen zich, maar men kan hen nooit herleiden. Ik geloof dat er mensen zijn, die dat begrepen hebben. Zij hebben allen geprobeerd die toevalligheid te overwinnen, door een noodzakelijkheid uit te vinden, die haar rechtvaardiging in zichzelf draagt. Maar geen noodzakelijk wezen kan het bestaande verklaren: de toevalligheid is geen valse schijn, een verschijning, die men kan laten verdwijnen; het is het absolute, bij gevolg het volkomen zinloze. Alles is zinloos, die tuin, deze stad en ikzelf. Wanneer men zich daar rekenschap van geeft, raakt zo iets je tot in de kern en begint alles te vervloeien ..."

Hierna probeert hij de bewegingen van de wind in de takken te volgen om de 'overgang'naar het bestaan te kunnen zien, maar het krioelt van bestaansvormen aan de uiteinde van de takken, die zich "onophoudelijk hernieuwen, maar nimmer geboren worden".
De dingen hebben er geen lust in om te bestaan, maar zij kunnen het niet verhinderen.
Hij concludeert met de prachtige volzin: "Al het bestaande ontstaat zonder reden, blijft in stand uit zwakheid en sterft terloops."

Wellicht (hopelijk?) is dit existentialistisch standpunt niet helemaal de eindconclusie van Sartre.


Uit antwoord

Zie de onderstrepingen die ik aanbracht - Het zien is meestal een denken. Als het denken werkelijk wegvalt, wordt dat wat zich vertoont chaotisch, onherleidbaar, zinloos, juist omdat het geen vaste structuur en geen kader van zinvolheid krijgt. De verschijnselen komen zomaar op en verdwijnen zomaar.
Als dit type ervaring optreedt, is de vaste denkconstructie van het ervarene (grotendeels) verdwenen. Dat geldt ook voor jezelf als degene die de ervaring heeft. De aspecten van je die je ervaart, zijn ook onherleidbaar, zinloos, tenzij je er weer een kader omheen zet waarin ze zinnig worden. Hier gaat het om het wegvallen van alle kaders, en dat gebeurt vroeg of laat in de buurt van verlichting.


Derde brief

Wanneer de hoofdpersoon de tuin verlaat, legt hij hem de volgende woorden in de mond:

"Ik stond op en ging heen. Bij het hek heb ik mij omgedraaid. Toen heeft de tuin tegen mij geglimlacht. Geleund tegen het hek heb ik lange tijd gekeken. De glimlach van de bomen, van het bos laurierbomen, wilde iets zeggen; dat was het ware geheim van het bestaan. Ik herinner mij dat ik op een zondag, niet langer dan drie weken geleden, over de dingen reeds iets van medeplichtigheid vastgesteld had. Richtte die glimlach zich tot mij? Gehinderd voelde ik, dat ik geen enkel middel bezat om te begrijpen. Geen enkel. Toch was het er, verwachtend, en het leek op een blik. Het was er, op de stam van de kastanjeboom..., het was de kastanjeboom. Dingen, men zou zeggen gedachten, die onderweg stilhielden, die zichzelf vergaten, die vergaten wat zij hadden willen denken en die bleven als dit, heen en weer geslingerd, met een grappige, kleine betekenis, die hun te boven ging. Die kleine betekenis ergerde me: Ik kon haar niet begrijpen, zelfs niet wanneer ik honderd-en-zeven jaar tegen het hek geleund zou blijven staan; ik had over het bestaan alles vernomen wat ik er van vernemen kon. Ik ben vertrokken, teruggekeerd in het hotel en heb toen dit geschreven."

Is hier sprake van een (beginnende?) verlichting?
Ik zou graag willen weten of de hoofdpersoon van Sartre helemaal 'miskleunt' of dat er wel iets goeds in zijn aanpak zit.


Uit het antwoord

Zie boven: het wegvallen van alle kaders is een aspect van verlichting. Dat gebeurt bij de hoofdpersoon van De walging voor een groot gedeelte. Er blijft voor hem echter de 'walging', de uitnodigende 'glimlach' van de dingen die iets wil zeggen zonder te zeggen wat, een ik dat voelt, zich ergert en vertrekt.
Een ander aspect van verlichting is echter het doorzien van de hele situatie. Dat betreft ook de genoemde noties die bij de hoofdpersoon aanblijven. Als werkelijk alles in betekenis wegvalt, valt elke grens weg tussen zelf-zijn en de dingen én is er inzicht in de relatieve zinvolheid die er in de menselijke situatie is. Dan is er acceptatie van wat zich toont, geen walging, en een herkennen van dat wat zich toont als niet verschillend van jeZelf.


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Advaita Vedanta - de vraag naar het zelf-zijn

    De actuele vraag ‘wie we eigenlijk zijn’ was het onderwerp van een symposium aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op 18 september 2000, waarin vooral de oude Upanishaden en de Advaita Vedânta aan het woord kwamen.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

  • De elf grote Upanishaden


    De Upanishaden vormen de grondslag van een groot gedeelte van de Indiase filosofie. Ze worden ‘Vedânta’ genoemd, dat is het einde en de culminatie van de Veda’s. De wijsheid die in de teksten naar voren komt is nog steeds een onschatbare bron, zowel in India als daarbuiten. Centraal staat daarin de visie en zijnservaring dat de kern van zelf-zijn identiek is aan de grondslag van wereld en universum.
    In dit boek is een groot gedeelte van de belangrijkste Upanishaden (8e-6e eeuw v.Chr.) opgenomen.

  • Pranayama

    Dit boek is een praktische handleiding bij het beoefenen van pranayama. Alle onderdelen van de traditionele pranayama komen hierbij aan bod.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod