9-14 Relaties zijn het meest natuurlijke wat er is, want er zijn geen echte scheidingen

Jaargang 9 nr. 14 (22 september 2008)
9-14Eindpunt
Je denkt: 'Tijd voor een pitstop', maar het is het eindpunt.
Mededelingen

Het retraiteweekend op de Hoorneboeg (4 en 5 oktober 2008): aanmelden kan nog, als u snel bent! Het kan nog tot en met a.s. donderdag 25 september. Het thema is: de aard van het bewustzijn. Daarbij horen de vragen over de relatie tussen bewustzijn en energie, zelf, het absolute. Ook de diverse vormen van bewustzijn komen aan de orde.

De Tekst hieronder is de eerste helft van het interview in InZicht over de aard en de praktische aspecten van relaties.
Daarna kunt u een gedeelte vinden van de Pensées van Pascal.

Tekst

Relaties
Interview in Inzicht 10. nr. 3 (september 2008) met Douwe Tiemersma door Pia de Blok - deel 1

Vrijwel iedereen zoekt een relatie waarin de eenheidservaring honderd procent is. Maar dat schijnt zelden of nooit te gebeuren.
Ja, iedereen zoekt die volledige eenheid. Blijkbaar is er een gemis en het gevoel dat dit aangevuld moet worden. Als er iets van eenheid wordt ervaren, is er vreugde. Mensen zoeken de oneindige vreugdevolle eenheid.
Het probleem is dat mensen wel eenheid willen, maar zichzelf daar niet aan willen overgeven. Ze willen eenheid, zonder de eigen persoonlijke vormen te verliezen. Ze willen volledige liefde, maar ze beperken die meteen. Dat kan per definitie niet en dat geeft een groot conflict. Dat is het tragische van mensen.


Eenzaamheid. Is dat de kern van de oerbehoefte aan een relatie?
Eenzaamheid is afgescheiden zijn. Mensen zoeken het probleem van eenzaamheid op te lossen door in contact te komen met anderen. Dat is een juiste weg. Er is dan een verruiming van de eigen sfeer, een overlapping met die van anderen.
Maar het is duidelijk: als de afscheiding niet volledig verdwijnt, blijft er eenzaamheid. Het samengaan met anderen vindt meestal plaats tot op een bepaalde hoogte. Mensen worden als sociale wezens gedefinieerd, ze staan in-relatie. Maar met deze definitie wordt de tragiek geschapen. 'Relatie' is altijd een verbinding tussen twee gescheiden eenheden. Ze hebben wel een verbinding, maar er blijft het gemis van eenheid. Dit gemis wordt als een algemeen menselijk gegeven gezien en zo in de filosofie opgenomen. 'Je moet wel een gedeeltelijke scheiding hebben, want anders verdwijnt de menselijke situatie.'
In die voorstelling wordt het verschil in niveau niet gezien. Eenheid zou op het niveau van de mensen als ik-personen tot stand moeten komen en dat blijkt niet mogelijk te zijn. Dus blijft er, naast een klein stukje eenheid, scheiding. Maar eenheid is er altijd al op het niveau van zijn-zelf-zijn en die eenheid wordt niet doorbroken door ervaringen van dualiteit vanuit het standpunt van de ik-persoon. Dat standpunt geeft een beperkt en verbrokkeld perspectief, vanuit een beperkt en verbrokkeld zelf-zijn. Terugkerend naar je eigen zelf-zijn blijkt er een totaal open perspectief te zijn, waarin er geen scheidingen met anderen zijn. Die standpunten moeten niet door elkaar gehaald worden, anders ontstaat er verwarring en lijden.

Verlangen naar eenheid

Kan afhankelijkheid een probleem zijn in een leraar/leerling relatie,in man/vrouw en vriendschappelijke relaties. Wanneer iemand daar te lang aan vast blijft houden wat zeg je dan tegen hem of haar?
Afhankelijkheid perkt je zelf-zijn nog verder in dan je op ego-niveau al bent. Het levert een stuk van je ego-zelf uit aan een ander ego. Het gaat hier natuurlijk om projecties, maar zij werken in de ervaring beperkend.
Er is vaak een weerstand tegen afhankelijkheid en een zoeken naar of verdedigen van zelfstandigheid en dat is terecht. Op het vlak van persoonlijke relaties al zal er een zelfstandigheid van de betrokkenen moeten zijn, Pas vanuit een zelf-standigheid zijn goede relaties aan te gaan. Het kind zal zeker eerst een zelfbewust individu moeten worden bij het opgroeien, anders blijft er een onbewuste symbiose en afhankelijkheid bestaan.
Vanuit het bewustzijn kan duidelijk worden dat bewust-zijn-zelf-zijn altijd al zelf-standig is, onafhankelijk van wie of wat ook. Als dat door een grotere assertiviteit wordt gezocht op het vlak van het beperkte individu, blijken er problemen te komen. Terugkerend naar het zelf-zijn verdwijnen die.
Naar dat zelf-zijn zal een goede leraar altijd verwijzen. Natuurlijk, hij kan niet anders dan uitgaan van een bestaande situatie. Als daar een stuk afhankelijkheid bij de leerling zit, zal hij laten zien waarin werkelijk onafhankelijkheid en eenheid zit.
Deze beginvragen zijn heel fundamenteel. Het zijn vragen over relaties op het alledaagse menselijke vlak. Daar denkt men aan de ene kant zelfstandig te zijn en aan de andere kant is er het gemis en het verlangen naar eenheid. Daarbij komt de afhankelijkheid. Maar als men terugkeert naar het eigen zelf-zijn, wordt het duidelijk dat het oneindige verlangen betrekking heeft op het altijd aanwezige zijn-zelf-zijn dat niet ingeperkt wordt door de scheidingen die er op praktisch niveau lijken te zijn.

In uit elkaar gegane relaties blijft de ene partij soms aan de ander trekken. Je ziet vaak dat de één de ander blijft claimen. Dat werkt voor beiden verengend.
Je kunt het praktisch bekijken. Het werkt verengend, dus het is niet verstandig. Maar in ruime zin is het wel te begrijpen, want er blijft het verlangen naar de ruimere sfeer die werd ervaren toen het nog wel goed was. Dat is het verlangen naar eenheid.

Het zou mooi zijn als die ander dat ook zou weten.
Daar gaat het dus om. Mensen met relatieproblemen hebben te maken met de praktische situatie én met de principiële situatie. De echte oplossing kan pas komen vanuit het principiële perspectief. Alleen door het fundamentele inzicht in de non-dualiteit wordt de relatieproblematiek opgeheven, hoe de situatie zich ook ontwikkelt.

Verruiming

Communicatie. Soms is het beter om dingen niet uit te praten, want alles lost vaak vanzelf al op. Aan de andere kant kunnen ingehouden frustraties leiden tot een bom die ontploft. Dus: uitpraten of niet?
Dit is een praktische vraag. Als je je laat leiden door een liefdevolle instelling, zul je daar in de praktijk een vorm vinden die het beste is in die specifieke situatie. Het beste is dan dat er zoveel mogelijk duidelijkheid ontstaat zonder afsnijden van de relatie. Dan kan er natuurlijk best eens iets duidelijks gezegd worden.

Maar dan moet diegene die dat doet wel goed ' in zijn eigen vel zitten'.
Je ziet dat er vaak geen liefdevolle instelling is en dan stoten de harde koppen tegen elkaar. In de gegeven situatie moet je maar heel helder blijven om te zien wat mogelijk is en wat niet mogelijk is.

Mensen schijnen grenzen op te zoeken in een relatie.
Dat heeft te maken met het zoeken naar werkelijke eenheid en het verlangen om die eenheid werkelijk te beleven. En ja, als ze dat zoeken op het vlak van ik-personen, dan worden er grenzen ervaren.

Gaan mensen daarom relaties aan?
Op het niveau van de dualiteit heb je het gevoel van scheiding en het verlangen om die op te heffen. Je kunt het ook bekijken vanuit de ervaring van non-dualiteit en dan zeg je 'Ja natuurlijk, het is het meest natuurlijke wat er is. Dat er geen scheidingen zijn'.

Het is heel belangrijk dat de niveaus niet door elkaar worden gehaald?
Ja, dat is wel de kernproblematiek die in al die vragen naar voren komt.

Vaak is jaloezie in een relatie aanwezig.
Als je merkt dat de ervaren eenheid wordt teruggedrongen doordat de ander zijn eigen sfeer naar een ander uitbreidt, bijvoorbeeld bij een omhelzing, dan voel je jezelf er buiten staan en je eigen sfeer beperkt worden. Dan voel je de scheiding, de eenzaamheid en de afhankelijkheid sterker. Daardoor ontstaat jaloezie.

Is het ook een concurrentiestrijd? Iedereen moet weg en jij mag blijven? Of angst, iedereen mag blijven en jij moet weg?
Vanuit de ik-positie is er dat authentieke verlangen naar eenheid. Vanuit die ik-positie wordt het vertaald als ' ik heb mijn belangen en ik wil daar die verruiming, ik wil die ruimte van die ander ook hebben'. Wanneer iemand er bij komt die de ander ook aardig vindt, krijg je meteen dus een conflict: 'mijn verruiming die ik wil wordt ingeperkt'.

Een soort territorium.
Precies. Je hebt natuurlijk een eigen bestaan als leefsfeer. Energetisch, gevoelsmatig en die kan heel beperkt zijn. In een relatie met iemand anders krijg je dus een uitbreiding van die sfeer en dat wordt als heel positief ervaren. De ander kan dat ook ervaren en dan voel je: samen hebben we een veel ruimere sfeer en daarin kunnen we ons meer ontspannen dan in die afgescheiden individuele sfeer. Mensen zoeken daarom relaties vanuit hun eenzaamheid. Dat is een hele dynamiek en je kunt het op energetisch en ruimtelijk niveau bekijken. Energetisch is er het uitbreiden, samentrekken, afkappen van verruimingen, scheiden en pogen om te helen.
Alle verruiming geeft vreugde en iedereen vindt het prachtig. Het teruggeworpen worden op een beperkt zelf-zijn wordt als negatief ervaren. Zo heb je ook die hele dynamiek als er een derde persoon in het spel komt en je territorium beperkter wordt.

Pascal


Dit is een tekst die eerder verscheen in Yoga en Vedanta 1980. De vertaling van stukken uit de Pensées is in nu ouderwets Nederlands.

Blaise Pascal leefde in Frankrijk van 1623 - 1662, in de eeuw van de opkomst van de mechanica en het mechanistisch denken, van de wiskunde en het rationalisme (Descartes, Spinoza, Leibniz), dat toch theologisch bleef en soms samen ging met mystiek. Pascal was een kind van zijn tijd. Hij verdiende zijn sporen in de Europese academische wereld als wiskundige en natuurkundige. Maar in zijn hartstochtelijk zoeken naar waarheid ervoer hij de grenzen van het verstand. De intuïtie werd bij hem steeds belangrijker en deze deed hem iets ervaren dat hij in christelijke termen weergeeft. Hij werd een scherp verdediger van de christelijke godsdienst. Zijn plan een boek te schrijven, dat ongelovigen zou moeten overtuigen van deze godsdienst, is niet verwerkelijkt door zijn vroegtijdige dood. De fragmenten die hij hiervoor neerschreef, zijn later gebundeld en als de 'Pensées' uitgegeven. Deze 'Gedachten' bevatten stukken van diverse aard. Een aantal zijn zo instructief en algemeen geldend, dat het zinnig is een aantal ervan hier in het kader van yoga en vedanta op te nemen. Uit deze gedachten blijkt een grote verwondering en inzicht in de nietigheid van het menselijk bestaan bij een mens voor wie, na Copernicus, de oneindigheid van het heelal overweldigend is. In zijn redelijk denken staat de mens boven de kosmos. Maar ook dit denken blijkt beperkt te zijn. De liefde van het hart blijkt verder te gaan. Uiteindelijk worden 'denken' (eigenlijk zou dit niets anders zijn dan bewustzijn!) en 'liefde' in nr. 555 vervangen door 'het goddelijke', als kern van de mens. Dat is God zelf : ondeelbaar en eindeloos, en dat ben je reeds. Pascal onderschrijft weliswaar niet volledig het non-dualisme, maar hij verwijst wel naar de altijd reeds bestaande ongescheidenheid.

72.
[...] Dat de mensch dus de gansche natuur in haar hooge en volle majesteit beschouwe, dat hij zijn oog onttrekke aan de onbeduidende dingen die hem omringen. Dat hij dat schitterende licht aanschouwe, dat als een eeuwige lamp het heelal moet verlichten, dat de aarde hem toeschijne als een stip vergeleken bij de uitgestrekte baan die dit hemellichaam beschrijft; en dat hij zich dan verbaze hoe die wijde baan van de zon weer niets is dan een fijne stip, bij den ontzaglijke weg vergeleken, die de andere hemelbollen in het uitspansel doorloopen.
Doch indien wij niet verder kunnen zien, laat onze verbeeldingskracht dan verder gaan; zij zal eerder moede worden van 't zich voorstellen dan de natuur van 't scheppen. Geheel deze zichtbare wereld is een onmerkbare lijn in den wijden omvang der natuur. Geen denkbeeld komt dat nabij. Al dijen onze voorstellingen zich ook uit tot voorbij de grenzen der denkbare ruimten, wij brengen slechts atomen voort naaste de grootsche werkelijkheid. Het is een oneindige bol, waarvan het middelpunt overal en de omtrek nergens is. Om kort te gaan: dat onze verbeelding zich verliest in deze gedachte, is het grootste merkbare bewijs van Gods almacht : Dat de mensch, weergekeerd tot zichzelven, beschouwe wat hij is in vergelijking met wat is, dat hij zich beschouwe als een verdoolde in deze afgelegen streek der natuur, en dat hij, van uit deze enge kluis waarin hij geborgen is - ik bedoel het heelal - de aarde, de koninkrijken, de steden en hemzelven op de juiste waarde leere schatten. Wat is een mensch in de oneindigheid?
Maar om hem een ander even verbazingwekkend wonder voor te houden, laat hij in wat hij kent de fijnste dingen onderzoeken. Laat een mijt hem in de kleinheid haars lichaam deelen toonen die overgelijkelijk kleiner zijn; pootjes met gewrichten, aderen in die poos, bloed in die aderen, vochten in dat bloed, druppels in die vochten, dampen in die druppels; laat hij, door ook nog die laatste dingen te yerdeelen, zijn krachten uitputten om zich iets voor te stellen en laat dan het laatste ding waartoe hij komen kan, het onderwerp worden van onze bespreking, dan zal hij misschien denken dat daar de uiterste kleinheid in de natuur gelegen is. Ik wil hem daarin een nieuwen afgrond toonen. Ik wil niet alleen het zichtbare heelal, maar ook de oneindigheid in de natuur afschilderen, die men waarnemen kan binnen de beperkte ruimte van dat geringe atoom. Laat hij daarin een oneindig aantal werelden zien, waarvan elk zijn uitspansel heeft, zijn planeten, zijn aarde, alles in dezelfde verhouding als in de zichtbare wereld, op die aarde dieren en ook mijten, waarin hij dezelfde dingen ontdekken zal die hij bij de eerste ontdekt heeft en als hij dan in de andere (dieren) het zelfde vindt, zonder einde en zonder rust, laat hij zich dan verliezen in al die wonderen, even verbazingwekkend in hun kleinheid als de andere in hun onmetelijkheid. Want wie zal het niet bewonderen dat ons lichaam, dat eerst nauwelijks merkbaar was in het universum en geheel onzichtbaar in het hart van alle dingen nu een kolos geworden is, een wereld of liever een Alles, vergeleken bij het niet dat wij niet kunnen bereiken? Een ieder die zich zoo beschouwt, zal ontzet zijn over zichzelven; en als hij bedenkt hoe hij daar zweeft in de stof door de natuur aan hem gegeven, tusschen die twee afgronden van 't oneindige en van het niet, dan zal hij sidderen bij het zien van de wonderdingen; en ik geloof dat, terwijl zijn weetgierigheid in bewondering is veranderd, hij eerder geneigd zal zijn ze in stilte te aanschouwen dan ze met verwatenheid te willen onderzoeken. Want wat toch is de mensch in de natuur? Een niets bij het oneindige vergeleken; een alles bij het niets; een tusschending tusschen alles en niets. Eindeloos verre van de uitersten te begrijpen, zijn het doel en de oorsprong der dingen onverbiddelijk voor hem verborgen in een ondoordringbaar geheim; en is hij evenmin in staat het niet te zien waaraan hij is onttrokken, als het oneindige dat hem verzwelgt. Wat kan hij dus anders doen dan eenige schijngestalten waarnemen van het midden der dingen, in een eeuwige wanhoop van ooit hun oorsprong of hun doel te leeren kennen? Alle dingen zijn uit het Niet opgekomen en loopen uit op het Oneindige. Wie zal die verwonderlijke gangen volgen.

205
Als ik den korten duur van mijn leven beschouw, opgeslorpt in de eeuwigheden die voorafgingen en volgen zullen; de kleine ruimte die ik vul en zelfs die ik zien kan; verzonken in de oneindige onmetelijkheid van de ruimten die ik niet ken en die mij niet kennen, dan ben ik ontzet en het verwondert mij, dat ik hier ben en niet daar, want er is geen reden waarom ik hier zou zijn en niet ergens anders, waarom ik nu leef en niet vroeger. Wie heeft mij hier geplaatst? Op wiens bevel en onder wiens leiding werden deze plek en deze tijd voor mij bestemd? Memoria hospitis unius diei praeter euntis (De herinneringen aan een gast van een enkelen voorbijgaande dag.)

206
Het eeuwige zwijgen van die eindelooze ruimten vervult mij met ontzetting.

207
Hoeveel koninkrijken weten niets van ons af!

208
Waarom is mijn kennis beperkt, mijn figuur, mijn levensduur tot honderd jaren en niet tot duizend? Welke reden heeft de natuur gehad om mij zoo te maken en dat getal te kiezen boven andere getallen, in welke oneindigheid geen reden bestaat om het eene te kiezen boven het andere, daar géene verlokkender is dan de ander?

210
Het laatste bedrijf is bloedig, hoe schoon het tooneelstuk overigens moge wezen: men gooit een schop aarde op een hoofd en dan is alles uit, voorgoed. -

212
Wegvloeiing. - Het is afgrijslijk alles wat men bezit te voelen wegvloeien.

232
De eindelooze beweging, het punt dat alles vult, het rustpunt: oneindig zonder hoeveelheid; ondeelbaar en eindeloos.

277
Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent; dat weten wij door duizend dingen. Ik meen dat het hart het Eeuwige Wezen van nature liefheeft, en ook van nature zichzelf, naarmate het daaraan toe geeft; en het verhardt zich tegen het een en tegen het ander, naar eigen keus. Gij hebt het eene verworpen en het andere behouden: is het met uw rede dat gij u zelven liefhebt.

347
De mensch is slechts een riet; het zwakste van de natuur, maar hij is een denkend riet. Het is niet noodig, dat het gansche heelal zich wapent om hem te verpletteren: een damp, een waterdroppel kunnen hem dooden.
Doch indien het heelal hem verpletterde, zou de mensch toch edeler zijn dan wat hem sterven doet, omdat hij weet dat hij sterft en wat het heelal op hem voorheeft; het heelal weet van niets. Al onze waardigheid bestaat dus in het denken. Van daar uit moeten wij ons verheffen en niet uit de ruimte of uit den tijd, die wij toch niet kunnen vullen. Laten wij dus ons best doen goed te denken; dat is het beginsel van alle zedeleer.

348
Een denkend riet. Niet van de ruimte om mij heen moet ik mijn waardigheid verwachten, maar van het regelen mijner gedachten. Ik zal niet meer hebben, al bezit ik uitgebreide landgoederen; door de ruimte bevat en verslindt het heelal mij als een stip; door de gedachte bevat ik het.

555
'Vergelijk u niet met de anderen, maar met Mij. Als gij Mij niet vindt in degenen met wie gij u vergelijkt, dan vergelijkt gij u met een afschuwelijke. Als gij er Mij in vindt, vergelijk er u dan mee. Maar wat zult gij er mee vergelijken ? Zult gij het zijn, of Mij in u? Zijt gij het, dan is het een afschuwelijke; ben ik het, dan vergelijkt gij Mij met mijzelf. En Ik ben God in alles.
Ik spreek dikwijls met u en raad u, omdat uw geestelijke leidsman niet met u kan spreken; want ik wil niet, dat gij zonder leidsman zult zijn.
En wellicht doe ik het op zijn gebeden, en zoo is hij toch uw leidsman, zonder dat gij het ziet. Gij zoudt Mij niet zoeken, als gij Mij niet bezat Verontrust u dus niet.'

Naschrift
Opvallend bij Pascal is het bewustzijn van de betrekkelijkheid en nietigheid van de mens. Maar dit gaat samen met het besef dat de mens in zijn denken (bewustzijn) en gevoel (liefde) groter is dan de kosmos. Juist door het zien van de nietigheid van de mens, komt het besef op dat die nietigheid niet het laatste is.
In zijn grootsheid valt de mens samen met God (zie nr. 555) en zo met de kosmos. Dat is de dubbele non-dualiteit.

Oneindige ruimte toegewenst,
Douwe Tiemersma


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • De bron van het zijn

    ‘Wat was mijn toestand, voordat er ervaring was? Wie was er om op deze vraag te antwoorden? … dat Ik dat geen vorm heeft en zichzelf niet kent als ik ben.’

  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als ‘de aard van het zelf’, ‘de mogelijkheid van communicatie’ (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), ‘de grondslagen van ons morele gedrag’ en ‘de ander als leraar’.

  • Verdwijnende scheidingen

    Douwe Tiemersma
     

    Verdwijnende scheidingen

    Proeven van intercultureel filosoferen

    276 pagina’s, paperback

  • Advaita Vedanta - de vraag naar het zelf-zijn

    De actuele vraag ‘wie we eigenlijk zijn’ was het onderwerp van een symposium aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op 18 september 2000, waarin vooral de oude Upanishaden en de Advaita Vedânta aan het woord kwamen.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod