Moraliteit: het goede handelen
Uit een inleiding en gesprek met Douwe Tiemersma, 12 maart 1997
In: Zien. Teksten over Nondualiteit nr.8 (1997 3e kwartaal), p. 11-14
Regelmatig zijn er vragen over het morele handelen in verband met inzichtsyoga. Laat je de wereld los? En hoe zit het dan met het gedrag vanuit ethisch gezichtspunt? Maar ook wordt het punt genoemd van goed en kwaad in het handelen waarbij beperkingen en dwang een rol spelen. In ieder geval is het goed je bewust te worden van de morele aspecten van je bestaan, van je situatie.
1. Morele regels
Wanneer je anderen ziet handelen en wanneer je zelf handelt, geef je vaak een morele beoordeling. Wanneer een sterke vent iemand die zwak is zomaar aftuigt, voel je met die ander mee en heb je een sterk gevoel of de overtuiging dat zo'n gedrag niet is toegestaan. Op de vraag waarom dit niet is toegestaan, komen er vaak verwijzingen naar algemene regels of wetten. Zo wordt het morele handelen vaak in verband gebracht met regels. De roep om moraliteit in deze zin wordt in onze maatschappij steeds groter. Mensen moeten zich meer aan de morele regels gaan houden: geen corruptie, geen vandalisme, geen grote overlast, enzovoort. Naast de pure morele regels, die een beroep op mensen doen, zijn er ook regels die in wetten en verordeningen vastliggen en die door de politie moeten worden gehandhaafd. Ook zijn er regels die nuttig zijn om iets te bereiken, bijvoorbeeld: als je een spiritueel pad wilt volgen, doe je er goed aan je zo en zo te gedragen. In de Klassieke Yoga zijn er de yama en niyama als eerste stappen op het achtvoudige pad, met voorschriften over wat je moet doen en niet moet doen. Morele regels hebben een zekere dwang. Hoewel ze niet in staatswetten zijn vastgelegd, worden ze wel in de samenleving opgelegd.
Zijn de regels nu inderdaad zo dwingend? Vaak wel, maar vooral in zo'n dwingende situatie is er het besef dat het in de moraliteit eigenlijk niet gaat om opgelegde regels. Om wat dan wel? Om iets dat eronder ligt, een basaal gevoel, of om een inzicht in het goede handelen en zo om een vrije keuze van regels, zo wordt wel gezegd. Dit moeten we preciezer gaan bekijken.
2. Het morele gevoel en het morele zijn
De moraliteit als moreel gevoel lijkt vooral verbonden te zijn met het mede-gevoel of de sym-pathie. Niemand leeft lichamelijk-gevoelsmatig geïsoleerd binnen zijn huid. Het gevoelsmatig en energetisch lichaam strekt zich ver de wereld in. Daarbij neemt de intensiteit van het gevoel/energie wel af, maar nergens is een absolute grens. In principe gaat het door tot in het oneindige.
Maar meestal beperken mensen zich in hun meevoelen tot hun directe omgeving en ook daar worden meestal slechts een paar mensen uitgekozen die zeer nabij staan. Ook in de spirituele ontwikkeling zijn mensen geneigd het morele gevoel op een laag pitje te zetten. Ieder heeft al de handen vol aan zichzelf. De ander is wel belangrijk, maar eerst gaat het om het eigene, om het individuele bezig zijn. Toch blijkt vroeg of laat dat je gevoelsmatig open moet komen om niet opgesloten te blijven in je eigen beperktheid. Je zult je open moeten stellen, je moeten ontspannen. Dat wil zeggen dat je steeds gevoeliger wordt voor wat zich aandient, dat je niets meer afweert. Dat betekent dat je je gevoelsmatig-lichamelijk uitbreidt naar alle kanten. Je vloeit uit in de sfeer van anderen. De gevoeligheid, het meevoelen wordt universeel. In deze zin gaan spirituele ontwikkeling en het sterker worden van het morele gevoel hand in hand.
3. Het morele inzicht en bewustzijn
Niet alleen naar het morele gevoel en het gevoelsmatige zijn wordt verwezen voor de grondslag van moraliteit. Ook het verstandelijke inzicht in de noodzakelijkheid van morele regels wordt als bron van moreel gedrag gezien. Een samenleven van individuele mensen met een zekere egocentriciteit kan niet zonder regels die het samenleven enigszins ordenen. Wij willen zo vrij mogelijk zijn in ons leven, maar om de vrijheid van anderen niet teveel te beknotten, zullen we ons allen iets moeten beperken in onze vrijheid. In principe zijn alle sociale en godsdienstige regels en wetten uitgevaardigd om tot een beter leven en samenleven te komen. Dit aanwijzen van de redelijkheid van morele regels is de rationele grondslag om regels te volgen. Dit gebeurt dus vanuit een zelfstandig en redelijk ik, dat in principe vrij staat van regels. Hij besluit alleen om regels te volgen, of niet te volgen, vanuit zijn inzicht.
Maar dit verstandelijke, redelijke ik heeft wel ik-structuren en de belangrijkste ervan is egocentriciteit, waarbij een onderscheid tussen ik en niet-ik wordt gemaakt. Dat ik heeft dus een eigenbelang en ook wanneer dit ik zich totaal vrij voelt in zijn handelen speelt dit eigenbelang in zijn handelen door. Vanuit eigen belangen wordt al te vaak het gedrag dat anderen schaadt goedgepraat. Altijd zijn er wel verontschuldigingen te bedenken: "Anderen doen het toch ook?", "Het is toch niet zo erg?" Morele vrijheid bestaat dus niet, zolang er een ik is. Wanneer het ik volledig is verdwenen, is er geen eigenbelang meer. Maar wat wil dit zeggen, dat er geen ik meer is? In de richting van het ik als steeds zuiverder bewustzijn, blijft een ik-kwaliteit, zolang als er iets is. Alleen een opgaan in het Niets laat het ik verdwijnen, maar dan is ook alles verdwenen.
Zolang er nog iets bestaat kan er een voortgaande zuivering zijn van de ik-beperkingen, door te beseffen dat je niet aan die ik-eigenschappen vastzit. Dat gebeurt op een spirituele weg. Deze zuivering wil zeggen dat het ik steeds ijler wordt, maar ook dat het steeds meer kosmische afmetingen krijgt. En met het groter worden wordt het ook intern steeds meer verbonden met alles. Daarom geldt op een aparte manier alles wat ook over de moraliteit uitgaande van het meevoelen is gezegd. Dit gevoel wordt universeel en dit universele gevoelig-zijn, naast het loslaten van het ik, bevrijd je van de beperkingen van het ik-gevoel. Ook hier op de weg van het inzicht gaan spirituele ontwikkeling en het sterker worden van het morele gevoel hand in hand. Het Absolute, of het Niets, heft elke ontwikkeling, ik, en wereld op.
4. De non-dualiteit
We zagen dus dat de moraliteit het meest volledig is, als het beperkte ik is verdwenen en er een universeel gevoelig-zijn is ontstaan. Deze maximale moraliteit is er juist op de rand van het Niets, waar het ik is vergeten. Als er een handelen is, gebeurt dit zonder een ik, zonder een ik-bewustzijn.
Gelukkig zijn er situaties in de wereld waarin dit al gerealiseerd is, en het is goed je deze te realiseren. Er zijn situaties waarin je iemand die het nodig heeft helpt, helpt zonder dwang van morele regels, zonder eerst het eigen gevoel te raadplegen en zonder eerst te moeten kijken naar de redelijkheid van hulp in de situatie. Als mensen vragen, waarom je hielp, antwoord je dat je daar "natuurlijk" hielp. Een reden is niet te geven. Achteraf kun je zeggen, dat je je verbonden moet hebben gevoeld met de ander en dat je volgens morele regels goed hebt gehandeld. Maar dit is een vaststelling achteraf. In de situatie van totale hulp was er geen ik, want er was alleen een gebeuren ten gunste van iemand anders. Was er een wet van buitenaf opgelegd? Een blik van een Ander waar je niet omheen kon? Nee, want ook dit stel je in een bepaald geval achteraf vast. In de situatie zelf was er een vergeten van het ik, van scheidingen, van handeling. Toch was er het volledige volgen van morele regels, het totale meevoelen en het inzicht blijkbaar aanwezig. Juist door de afwezigheid van een ik is er deze volledigheid en dit samengaan van de verschillende aspecten van moraliteit. Aan de ene kant is het ik Niets, aan de andere kant het volledig-Zijn. In de non-dualiteit bestaan deze gezamenlijk, zonder dat ze tegenstrijdig worden, zoals in het denken. Dit non-duale samengaan van Niets-zijn en de volmaakte moraliteit in het alles-Zijn is de hoogste wijsheid.
Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.
Boeken
Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.