Boekbespreking : Non-dualiteit – de grondeloze openheid van Douwe Tiemersma
In: Yoga Nieuwsbrief (Ver. v Yogaleerkrachten Ned.) 31 nr. 113 (april 2009), p. 40 - 42
door Rik Verbeek
Douwe Tiemersma is van huis uit bioloog, promoveerde als filosoof en is al decennia als yoga- en advaita-leraar verbonden aan onder andere zijn eigen Stichting Openheid (openheid = non-dualiteit, a-dvaita) en de Stichting Filosofie Oost-West. Hij heeft in dit mooie boek teksten bijeengebracht uit een periode van meer dan twintig jaar: artikelen of delen daarvan, en uitgeschreven gesprekken, aangevuld met korte, poëtische stukjes. Ondanks het sobere en heldere taalgebruik is niet alles meteen toegankelijk, daarvoor is het onderwerp soms te moeilijk. Het kan helpen om de moeilijker passages hardop aan jezelf voor te lezen.
Niet alleen uiterlijk maar ook in andere opzichten doet dit boek me denken aan Tiemersma's pranayamaboek uit 2003, naar mijn smaak het beste dat ik ken over dit onderwerp: een degelijk leerboek, met een goed uitgekiend lesplan, dat helder uitlegt hoe pranayama te leren, te beoefenen en al doende te groeien in zelfkennis. Ook nu, in 'Non-dualiteit', heeft Tiemersma de moeite genomen zijn teksten zo te rangschikken dat ze een didactische samenhang krijgen en een meerwaarde die ze als losstaande stukken niet hebben.
Het boek begint met een inleiding tot het non-dualisme, waarin het universele en democratische van advaita wordt aangeduid: ‘Iedereen blijkt een besef en een zekere ervaring van de non-duale openheid te hebben. Vaak kijkt men er overheen of vergeet men de ervaring zoals die er was. Als deze ervaring zo belangrijk wordt gevonden dat de aandacht hierbij blijft, dat die dimensie open blijft, is er een spontane ontplooiing van die ervaringsinhoud. Dan manifesteert de openheid zich vanzelf op volledige wijze.’
Het tweede hoofdstuk is min of meer autobiografisch. Tiemersma vertelt over zijn vroege spontane spirituele ervaringen, hoe hij in de zestiger jaren oefeningen deed aan de hand van het enige yogaboek dat hij kon vinden, over zijn eerste yogalessen en hoe hij zich een houding gaf in zijn omgeving: ‘Soms uitte zich dat in een naïviteit waar anderen schamper over deden. Deze naïviteit werd gedeeltelijk een bewust beoogde houding om de normaliserende werking van anderen tegen te gaan.’ (Een scherpzinnige verwoording van iets dat velen van ons zullen herkennen.)
Het gaat in dit hoofdstuk over ascese en discipline, over ademoefeningen als opstap naar transcendentie, en over het continuüm van het fysiek-concrete, het energielichaam en het mentaal-spirituele. ‘In non-dualiteit wordt niets terzijde geschoven, zelfs niet de dualiteit, want dan zou er weer een scheiding zijn.’
Tiemersma schrijft over het belang van traumatische gebeurtenissen: hoe die de ervaring van het Niets kunnen oproepen, en daarmee angst; en hoe die angst weer kan leiden tot overgave, acceptatie en bevrijding.
Hoofdstukken 4, 5 en 6 behandelen drie soorten non-dualiteit: non-dualiteit in uiterlijke situaties; in het innerlijk ervaren; en de non-dualiteit van de absolute openheid en de betrekkelijke wereld. ‘Er is een weten dat het geluk totaal kan zijn. Als je dat ooit zelf hebt ervaren, dan weet je dat het geluk geen waarneming is. Het is een opgaan in geluk, zodat er niets anders meer is. Er is zelfs geen ervaring meer; er is alleen geluk. Toch heb je er weet van. Dat weten blijft bestaan, ook al is je dagelijkse leven een puinhoop.’
Halverwege het boek, in hoofdstuk 4, vinden we een verhelderend betoog over religie, advaita en humanisme, waarin Tiemersma's filosofische bekwaamheid kan schitteren.
Hoofdstuk 5 bevat een abstract en lastig leesbaar, maar uitermate waardevol exposé over ‘radicaal zelfonderzoek’, goed aansluitend bij de klassieke advaitaopvatting. Daarin staan de volgende twee alinea's voor mij centraal: ‘Op elke weg van zelfonderzoek betekent een verandering van inzicht een verandering van de eigen zijnswijze. Kennen en zijn gaan hier samen in het eigen bewust-zijn. In deze sfeer betekent een groter inzicht (bewust-zijn) meteen een zijnswijze die vrijer is ten opzichte van de eerst niet-bewuste identificaties.’
En: ‘Het radicale zelfonderzoek leidt dus naar een punt waar een inzicht in het onbeperkt-zijn kan doorbreken dat samengaat met de bevrijding van elk beperkend ik-aspect. Dat is het einde van het onderzoek, het einde van elke bepaling door woorden, het is het einde van het ik-zelf. Het is het inzicht dat het geloof in al deze beperkingen een illusie was, het inzicht dat je altijd al jeZelf was, de niet tot een object te maken achtergrond van alles wat verschijnt, de openheid.’
Het staat er zo kaal, streng en abstract. Ik moet het mezelf hardop voorlezen, meerdere keren, voor ik het vat. Maar dan bewonder ik de precisie en duidelijkheid van deze woorden. In een lezing of gesprek zou het bovenstaande me waarschijnlijk ontgaan. Nu kan ik het opnieuw lezen om het tot me te laten doordringen.
Hoofdstuk 6, ‘De non-dualiteit van het absolute en relatieve’, legt uit dat we niet in het luchtledige bezig zijn (‘Het leven en de wereld gaan door in die openheid’) en dat het belangrijk is om de momenten waar we vrijkomen van onze standaardpatronen bewust te ervaren: ‘Als het op een half- of onbewuste manier plaatsvindt, kun je wel honderd of duizend keer dezelfde mooie ervaring hebben, terwijl je steeds in kringetjes loopt.’
Het laatste hoofdstuk gaat over de aard van de ervaring van de non-dualiteit.
Vele van de citaten die ik verzamelde bij het lezen van dit boek, komen buiten hun context minder tot hun recht: de teksten maken deel uit van een leergang. In die zin zijn het oefeningen, stappen van een weg, zoals de oefeningen in Tiemersma's ‘Pranayama’ ook het best tot hun recht komen in de context van het leerlingschap. Tiemersma's taal heeft een specifieke frequentie, en het loont de moeite de juiste afstemming te vinden.