Wetenschap en advaita

In: Inzicht. Wegen van radicaal onderzoek 4 nr. 3, (september 2002), p. 36-37

Voor een begrip van de relatie tussen wetenschap en advaita is het nodig preciezer naar de aard van de diverse typen wetenschappen te kijken.

Als men in het dagelijks leven over wetenschap spreekt, heeft men het meestal over de natuurwetenschap in een klas­sieke vorm. Deze natuurwetenschap wordt gekarakteriseerd door een kenmethode van zintuiglijke waarneming en van logisch denken. Deze methode om kennis te verwerven is bepalend voor de aard van de kennis die men verkrijgt en voor de aard van de werkelijkheid die men leert kennen. De werkelijkheid wordt op een afstand geobserveerd en zo tot een object gemaakt. De wereld is dan een wereld van dingen waar de waarnemer geen inwendige betrokken­heid mee heeft. Deze wereld kan dan ook worden geanalyseerd, uit elkaar worden gehaald tot elementen, en men veronderstelt dat de processen aan causale wetten beantwoorden (determinisme). Het lichaam van iemand, bijvoorbeeld, wordt in de operatiekamer een object waarin de chirurg kan snijden en dat is onderworpen aan de fysiologische wetmatigheden.

De geesteswetenschappen en verdere of hermeneutische wetenschappen bestuderen teksten, gebeurtenissen en verschijnselen in de menselijke wereld van betekenissen. Hierbij is, net als in de sfeer van spiritualiteit de kennende persoon zelf in het kennen en in het gekende betrokken. Het gaat hier om interpretatie (hermeneuse), een gevoelsmatig of geestelijk kennen, waarin de kenner en het gekende een directe, inwendige relatie hebben of zelfs min of meer samenvallen. De werkelijkheid bestaat dan niet meer uit materiële objecten, maar uit betekenisvolle verschijnselen. Zij worden in hun betekenis ervaren. Zo zijn inktvlekken op oud perkament of op een stuk papier geen materiële objecten, maar, bijvoorbeeld, een historisch belangrijke boodschap of een gedicht. Het lichaam is vaak een aspect van een persoon met wie je spreekt en dat een eigen wijze van uitdrukking kent. Hierbij zijn de dingen dus niet volledig object en kunnen niet uit elkaar worden gehaald zonder hun betekenis te verliezen. Causale wetten zijn op dit terrein van betekenissen (lichamelijke uitdrukking, poëzie, wereldbeschouwing, meditatie, etc.) irrelevant.

In het genoemde wetenschappelijke denken wordt verondersteld dat alles een een­duidige identiteit heeft. Dit is dit en dat is dat. In de geestelijke sfeer hoeft dit niet zo te zijn. Een beeld van Ganesha is enerzijds een harde materie, bijvoorbeeld koper, maar anderzijds een energetische substantie waardoor de materiële wereld beïnvloed wordt: obstakels worden uit de weg geruimd. Uiteindelijk is Ganesha identiek aan Shiva als de hoogste God én als het Absolute. De werkelijkheid in de spiritualiteit is dus veelzinnig, overeenkomstig de veelvormigheid van de interpreterende kenwijzen. Dat geldt ook voor de werkelijkheid van andere personen, de ondervindingen in het leven, enzovoort.

Natuurlijk verschilt de waardering van de kenwijzen in wetenschap en spiritualiteit. In het grootste gedeelte van de natuurwetenschap vertegenwoordigt die kennis de hoogste waarde die het meest bijdraagt aan de uitwerking van een theorie en die, anderzijds, het beste toegepast kan worden op technisch terrein. In de spiritualiteit gaat het niet om theoretische en materieel toepasbare kennis, maar om betrouwbare kennis die als weg kan dienen naar een ‘hogere’ situatie, het heil, de bevrijding uit beperkingen. Kennen als een bevrijdingsweg is mogelijk doordat de kenner en het gekende hier direct gekoppeld zijn. Als de kennende persoon zich op een hogere werkelijkheid richt, komt hij of zij zelf op dit hogere plan terecht: kennen is zijn.

Nu zijn er nieuwe ontwikkelingen in de natuurwetenschap. In de moderne natuurkunde koppelen mensen als F. Capra natuurkundige waarnemingen aan mystieke ervaringen. Anderen in hetzelfde vak wijzen dit echter af. In ieder geval kan worden gezegd, dat bij Capra en anderen sprake is van een interpretatie van natuurkundige gegevens die men met de wetenschappelijke methode heeft verkregen, inclusief de objectivicatie (zie boven). De ‘objectieve’ gegevens die de instrumenten leveren worden dan geïnterpreteerd op een bepaalde wijze. Interpretaties zijn echter nooit volledig dwingend. Ze getuigen van een visie of wereldbeschouwing. De meeste natuurkundigen blijven, bijvoorbeeld, determinist, ondanks het feit dat wij met onze beperkingen nooit tot een volledige kennis en verklaring kunnen komen. Dat ze over de interpretatie blijven twisten is begrijpelijk: zij blijven mensen met verschillende zienswijzen. Mystieke inspiratie is in de nieuwere natuurwetenschap op te doen, maar dat geldt voor alle terreinen.

In de loop van de 20e eeuw is het steeds duidelijker geworden dat alle kennis interpreterend (hermeneutisch) van aard is. Dat is het geval bij het begrijpen van een tekst, een potscherf, een andere persoon met wie je een praatje maakt, het landschap dat je bewondert. Ook het klassiek natuurkundige kennen, inclusief het verklaren vanuit wetten, is een vorm van interpretatie. Ook hier zijn continu verschillende ideeën en veranderingen in de tijd. Overal zijn uitgangspunt en kenwijze doorslaggevend voor de aard van de waargenomen werkelijkheid.

Bij het naderen van nondualiteit (advaita), komt er een fase waarin de vele kenvormen en de daaraan gekoppelde werkelijkheden als evenzovele mogelijkheden onder ogen worden gezien. Wat is er een variatie aan soorten mensen en werelden! Wat zijn er ontzettend veel soorten werelden om in te duiken! Het advaita-inzicht betekent een bewustwording van jeZelf als de open ruimte waarin al die mogelijke kenwijzen en werelden verschijnen. Zelf-zijn is leeg en open zijn, de wereld(en) maar laten verschijnen en laten verdwijnen. Deze zijn daarbij niet verschillend van jeZelf.

Dichtbij advaita is er het directe kennen van jezelf (subject) dat steeds meer gaat samenvallen met alle objecten. De afstand en objectivicatie van de natuurwetenschap is er niet meer, maar ook de afstand die bij elke interpretatie aanwezig is, verdwijnt. Er is dan geen verschil meer tussen uitwendig en inwendig kennen. Er is dan wat er is, zonder afstand, zonder middelen, direct, ook de wetenschappelijke activiteit en kennis. Advaita is de Onuitsprekelijke dimensie van het niet-verschillend-zijn van eenheid en de dualistische situaties (kenwijzen en de daarmee overeenkomende werkelijkheden).

Juist als er geen-tweeheid blijft, blijkt in het leven elke kenwijze gevolgd te kunnen worden. Welke dat is, hangt van de aard van de situatie en de vraag af. Voor veel situaties en voor vele vragen is een natuurwetenschappelijke benadering relevant, voor andere een stapsgewijze interpretatie van betekenissen. Hoe het ook zij, in de onuitsprekelijke dimensie van advaita blijft elke benadering betrekkelijk, relatief. Daarom blijven ze altijd op een open wijze naast elkaar staan als mogelijkheden. Ook degene die niet op de voorgrond staan, blijven open. Het kennen gaat voort, maar zonder fixatie in een één soort kenwijze. Er wordt niets gedaan, er geen kenner. Alles blijft open in de Openheid.

Ook voor de praktijk in de wereld is dit de beste garantie voor integratie van kenwijzen en werkelijkheden. Gevaren liggen dus niet in de wetenschap, maar in het weglaten van bepaalde aspecten van ons zelf en van de rijke werkelijkheid, de beperking tot een bepaald standpunt, een deel-identiteit. Advaita is universeel. Ze is de wetenschap, ze is het leven.



Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Psychotherapie en non-dualiteit

    De psychotherapie en oosterse bevrijdingstradities zoals advaita vedânta en boeddhisme hebben in de laatste jaren een steeds grotere belangstelling voor elkaar gekregen. Ze hebben elk specifieke noties en werkwijzen, maar overlappen elkaar voldoende om een vergelijking mogelijk te maken.
    In dit boek worden diverse westerse psychotherapeutische stromingen en twee bevrijdingswegen die van oorsprong respectievelijk hindoeïstisch (Advaita Vedânta) en boeddhistisch zijn, met elkaar geconfronteerd.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als ‘de aard van het zelf’, ‘de mogelijkheid van communicatie’ (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), ‘de grondslagen van ons morele gedrag’ en ‘de ander als leraar’.

  • Openingen naar Openheid

    In dit boek zijn ruim 120 korte teksten verzameld die openingen bieden naar die openheid. Deze blijkt uiterst eenvoudig te zijn. De teksten zijn stukjes van leergesprekken, bedoeld als stimuli om de aandacht te richten op openheid, iets daarvan te laten zien en zo de realisatie van openheid een grotere kans te geven. Ze vormen samen de essentie van het onderricht in non-dualiteit.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod