John Levy, Non-dualiteit.
Het wezen van de mens volgens de Advaita Vedanta
Altamira, Bloemendaal
(oorspronkelijke Engelse uitgave 1956; 1e Ned. vert. in 1972 verschenen bij St. Yoga Nederland, Baarn)
In het voorwoord spreekt Alexander Smit zijn grote waardering uit over dit authentieke advaitaboek van westerse bodem.
Levy begint met een terugblik op zijn leven waarin hij zijn spirituele zoektocht schetst die uitmondt in de Advaita.
Themagewijs behandelt Levy de belangrijke Advaita thema’s op een compacte manier en op een hoog abstractieniveau, waardoor het boek niet gemakkelijk toegankelijk is voor iedereen.
In deel 1 behandelt hij de waaktoestand, de droom en de droomloze slaap. Samenvattend zegt hij daarover: ‘Als mens ervaren wij drie staten: waken, dromen en de droomloze slaap. De eerste twee zijn staten van mentale activiteit, gekenmerkt door de dualiteit van een bewust subject en diens object. De derde is een staat van non-dualiteit, gekenmerkt door de afwezigheid van de objectieve ervaring en de voortdurende aanwezigheid van het ware zelf, dat beschreven kan worden als het absolute zijn, het bewustzijnsbeginsel en vrede.’
In deel 2 behandelt Levy o.a. de objecten en onze waarneming ervan, en de illusie van stoffelijkheid. Over dat laatste: ‘Uit al deze overwegingen blijkt duidelijk dat stoffelijkheid een illusie is, die gevormd wordt door een in het geheugen uitgevoerde combinatie van gewaarwordingen van het gezichtsvermogen en van de tastzin.’
Zo ook rekent hij af met begrippen als tijd en ruimte en causaliteit. Bijvoorbeeld: ‘Dat het absolute bestaan van een driedimensionale ruimte in de natuurkunde alleen nog met veel bedenkingen wordt aangenomen is van groot belang, omdat het de conclusies van de Advaita Vedanta bevestigt.’ En over de causaliteit: ‘Uit het feit dat twee gedachten niet samen kunnen opkomen, volgt dat twee objecten niet naast elkaar kunnen bestaan. Hoe zouden ze dan met elkaar in betrekking kunnen staan?’
Deel 3 handelt over het zelf en hierin komen o.a. aan de orde: identificatie, geheugen, en de non-dualitieit. Over de mens zegt hij: ‘Typische uitdrukkingen waaruit identificatie blijkt, zijn: ‘ik heb mijn been bezeerd.’ Deze veronderstelde identiteit van onverenigbare zaken wordt een mens genoemd.’ Hij eindigt met: ‘Terwijl er vele verschillende bewustzijnsobjecten zijn, blijft het enkelvoudig bewustzijn, waarin ze opkomen, onveranderd. Ik ben daarom een beginsel dat alles wat zich objectief aan mij voordoet, te boven gaat. En over de non-dualiteit zegt hij: ‘Dat unieke beginsel, waarvan het zijn niet kan worden betwijfeld, waarvan het zijn niet van een ander zijn afhangt en dat onveranderlijk is, dat alleen kan werkelijk worden genoemd.’
In het vierde en laatste deel behandelt Levy het thema van de eigenliefde. Levy stelt dat al ons handelen een zoekbeweging is naar geluk ingegeven door eigenliefde. Elke actie valt daaronder, ook de naastenliefde en barmhartigheid. ‘Iedereen wil geluk. Geluk is altijd aanwezig als het zelf. Omdat de onwetende dit niet weet, zoekt hij het geluk in objecten. De vrede die hij zo kan genieten berust noodzakelijkerwijs op toeval. In ieder geval kan de vrede niet duurzaam zijn.
[PB]
Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.
Boeken
Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.