G.J. Larson, ‘Indiase opvattingen over realiteit en goddelijkheid’


A Companion to World Philosophies, Blackwell Publishers, pp. 248-258


Alvorens een poging te doen om een overzicht te geven van de opvattingen betreffende realiteit en goddelijkheid in de klassieke Indiase beschaving, is het zinvol om eerst enkele basale culturele en intellectuele vooronderstellingen in kaart te brengen die een rol spelen in het klassieke Indiase denken. Daartoe worden enkele vragen geformuleerd waarop het Indiase denken interessante, maar ook ongebruikelijke, antwoorden geeft. Deze vragen zijn de volgende:
1. Wat is werkelijk?
2. Hoe kent men wat werkelijk is?
3. Wie kent datgene wat werkelijk is?
4. Met wie kent men wat werkelijk is?
5. Wat is de relatie tussen God en wat werkelijk is?

1. Wat is werkelijk?
De klassieke filosofische scholen in India maakten, voor het grootste gedeelte, geen ontologisch onderscheid tussen geest en lichaam of tussen denken en uitgebreidheid. Alle klassen van verschijnselen worden verondersteld een materiële basis te hebben, het verschil is slechts gebaseerd op de mate van subtiliteit die aan deze basis wordt toegekend. De termen ”idealisme” en ”realisme” hebben dus nauwelijks betekenis met betrekking tot het Indiase denken. Hier moet echter aan toegevoegd worden dat drie scholen, namelijk Samkhya, Yoga en Advaita Vedanta, wel een ontologisch onderscheid maken tussen een niet-intentioneel ”zuiver bewustzijn” (atman, purusa) aan de ene kant en de manifestaties in het lichaam-geest domein (maya, prakrti) aan de andere kant. Voor Shankara is een dergelijk ”puur bewustzijn” het enige wat werkelijk is, al het andere heeft de twijfelachtige ontologische status van ”niet te karakteriseren”(anirvacaniya). De andere klassieke systemen, Nyaya, Vaisesika en Mimamsa, maken dit onderscheid niet. Voor deze systemen is er, wanneer onwetendheid en lijden zijn overwonnen, geen ervaring of gewaarzijn meer. Voor deze scholen is het zelf uiteindelijk onbewust.

2. Hoe kent men wat werkelijk is?
In de Westerse filosofische traditie was het, tot voor kort, gebruikelijk om de vraag te stellen: komt kennis voort uit de ervaring of uit de rede? De klassieke Indiase systemen maakten dit onderscheid niet, maar behandelden het epistemologische probleem in termen van wat cognitieve frustratie genoemd zou kunnen worden (dukha, avidya). Epistemologie heeft betrekking op de verschillende manieren (pramanas) om kennis te verwerven, zoals perceptie, redeneren, betrouwbare bronnen, vergelijking, etc. De scholen verschillen van mening over het aantal en de aard van de pramanas. Alle klassieke scholen zijn echter zeer wantrouwend met betrekking tot het niveau der manifestaties en zoeken binnen dit domein liever naar epistemologische aanwijzingen die de weg wijzen naar het ongemanifesteerde dat geen lijden en onwetendheid kent.

3. Wie kent datgene wat werkelijk is?
Alle scholen onderschrijven de noties van karma en wedergeboorte en beperken de notie van de mens niet tot een enkel leven. Evenmin beperken zij de mogelijkheid van belichaming niet tot het menselijke wezen, het is heel goed mogelijk om in de loop der tijden verscheidene levensvormen te doorlopen.

4. Met wie kent men wat werkelijk is?
In dit opzicht is het kastesysteem belangrijk. Terwijl de moderne sociale realiteit in het Westen gekenmerkt wordt door ”individualisme” en ”gelijkheid”, is dat in de Indiase samenleving niet het geval. De moderne notie van het ”individu” is bijna geheel afwezig, met uitzondering van de sadhu, asceet of monnik, die het kastesysteem vaarwel zegt en kiest voor het leven van wereldverzaking (sannyasa). In dit verband is het van belang te weten dat veel filosofen van de klassieke Indiase scholen uit de rangen van asceten en monniken voortkwamen.

5. Wat is de relatie tussen God en wat werkelijk is?
Ook op dit punt verschillen de Indiase scholen aanmerkelijk van het traditionele of moderne Westerse denken. Veel van de oorspronkelijke filosofische tradities in India accepteren het begrip God helemaal niet. In latere eeuwen doet het begrip God zijn intrede in de filosofische arena, maar de notie wordt zelden een centraal begrip en is vaak niet meer dan een toevoeging omwille van volkse sentimenten of een stoplap, een soort deus ex machina, om kleine conceptuele problemen op te lossen.

Opvattingen over realiteit.

De zes klassieke systemen der Indiase filosofie worden gewoonlijk paarsgewijze besproken: Samkhya en Yoga, Nyaya en Vaisesika en Mimamsa en Vedanta. Met betrekking tot de opvattingen over realiteit is het echter zinvoller om de zes scholen op te delen in twee groepen van drie.
Een groep, omvattende Samkhya, Yoga en Vedanta, kan in de benadering van de realiteit als ”top down” omschreven worden. Deze groep interpreteert het te voorschijn komen van verschillende vormen als emanaties of evoluties (parinama of vivarta) uit een oorspronkelijke creatieve bron (praktri of maya). In het geval van Vedanta hebben deze manifestaties slechts een provisorische status, omdat maya uiteindelijk niet verschillend is van het pure bewustzijn Atman, dat werkelijk is.
De tweede groep, Vaisesika, Nyaya en Mimamsa, conceptualiseert de realiteit vanuit het perspectief ”bottom up”. De wereld is als het ware vanaf de ”bodem” opgebouwd uit haar samenstellende delen. Niet waarneembare atomen, die zowel kwantitatief als kwalitatief verschillend zijn, vormen tweetallen en vervolgens drietallen, die wel waarneembaar zijn en die op hun beurt meer complexe structuren gaan vormen.

Opvattingen over goddelijkheid.

Zoals gezegd is het opvallend dat het concept goddelijkheid in het vroege Indiase filosoferen vrijwel afwezig is en dat pas in de latere tradities het begrip God meer centraal komt te staan. God wordt echter nooit beschouwd als een transcendente schepper die ex nihilo schept. God wordt ofwel opgevat als één van vele eeuwige entiteiten (atomen, zelven, etc.) of als een lagere manifestatie van het absolute Brahman.
In een devotionele kontekst is er een intrigerende veelvormige menigvuldigheid met betrekking tot opvattingen van goddelijkheid. In dit kader is het interessant om de verschillende conceptuele metaforen te noemen die met betrekking tot het begrip goddelijkheid gebezigd zijn:
1. God als feodale heer of bestuurder: God waakt over zijn schepselen en leidt ze naar het heil (Bhagavad Gita).
2. God als toneelspeler: Isvara roept een wereld op zoals een acteur een scène creëert op het toneel, maar uiteidelijk blijkt het toneelstuk niet werkelijk te zijn en slechts naar Brahman zonder eigenschappen te verwijzen (Advaita Vedanta).
3. God als bouwer of aannemer: God verbindt de atomen en zorgt voor de noodzakelijke activiteit en beweging (Nyaya en Vaisesika).
4. God als voorbeeld: God is een bijzondere purusa tussen de andere purusas, namelijk een purusa die op geen enkele wijze met karma in aanraking is gekomen (Yoga).
5. God als minnaar (de latere middeleeuwse Vaisnava en Saiva bhakti tradities).
6. God als mens of dier: God als avatar in de vorm van vis, beer, leeuw-mens, Krishna, Rama, etc (Mahabharata, Ramayana, Puranas).
7. God als vrouw: God als de vruchtbare vrouw, de voedende moeder en de verschrikkelijke destructieve kracht der natuur (Tantristische, Vaisnava, Saiva tradities).

(J.C.)



Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Naar de Openheid

    De teksten in dit boek zijn geschreven op basis van gesprekken gehouden te Gouda, aangevuld met enkele gedichten en korte teksten met illustratie. 
    Als uitgangspunt dienen steeds bekende gegevens en situaties, waarin verwijzingen zitten naar dat wat niet te beschrijven is, maar dat hier Openheid wordt genoemd.

  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

  • Psychotherapie en non-dualiteit

    De psychotherapie en oosterse bevrijdingstradities zoals advaita vedânta en boeddhisme hebben in de laatste jaren een steeds grotere belangstelling voor elkaar gekregen. Ze hebben elk specifieke noties en werkwijzen, maar overlappen elkaar voldoende om een vergelijking mogelijk te maken.
    In dit boek worden diverse westerse psychotherapeutische stromingen en twee bevrijdingswegen die van oorsprong respectievelijk hindoeïstisch (Advaita Vedânta) en boeddhistisch zijn, met elkaar geconfronteerd.

  • Chakrayoga

    Yoga is de weg naar bevrijding van de beperkingen in alle onderdelen van het bestaan. Dit boek richt zich op de bevrijding van de verschillende levensenergieën: de mentale, expressieve, gevoelsmatige, vitale, seksuele en andere energieën.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod