Pieter Nicolaas van Eyck (1887-1954)
Na zijn dertigste jaar schreef Van Eyck, dichter, hoogleraar literatuur en literair criticus, vanuit een ingekeerde houding. Omstreeks 1940 schrijft hij het gedicht over een Boeddha-beeld. Het tweede gedicht radicaliseert het eerste.
*
Boeddha-beeld
Daar staat het, grijs, in 't korrelige steen:
Hij, bijna, 'vrij' , aan drift en wil ontstegen,
Tot afscheid van wat stil wordt weggezwegen
Iets als een glimlach om zijn lippen heen.
En onbetwist haast, de oogen toe. Want niet
Nu hij geheel in zich rust, zijn de leden
Tot schut der ziel voor de aarde toegegleden,
Doch als broos teken dat hij niet meer ziet, -
Maar mij, die nimmer zijn kon wat ik ben,
Gistren nog moe van 't blind door wond'ren lopen,
Nu plotseling ziende, is 't al zo licht en open
Dat ik mij zelf ternauwernood herken -
Een blij bewoner van dit wijd domein -
Nog onbegrijpelijk ruist het door mijn zinnen!
Ik voel mijn hart een nieuwe droom beginnen:
God wil, in mij, als mens gelukkig zijn.
*
Voor het raam
Hier, in mijn eigen leven: ik.
Op gras en takken stilte en sneeuw -
Wat droomde ik van heelal en eeuw?
Daar is alleen: dit oogenblik.
Ik voel 't. En toch, niet gans als míjn,
Maar of 't mij toeruist door die boom:
Een stem, van verder dan mijn droom
Gezongen uit een dieper zijn.
Wel weet ik: als die stem mij richt,
Wordt eens dit bont-verweven lot
Plotseling tezaamgetrokken tot
Eén, helle, kern, een flitsend licht.
*
Toelichting door Henk Ruijsch
In het letterkundig maandschrift Groot Nederland van mei 1940 (jawel, begin Inval Duitsers!, waarvan overigens daar geen melding wordt gemaakt) staat een artikel van Hendrik de Vries (1896-1989, dichter) over de dichter Pieter Nicolaas Van Eyck, schrijver van het beroemde gedicht "De tuinman en de dood".
Aan het gedicht Boeddha-beeld voegt Hendrik de Vries het volgende toe: ‘Wat hier, en telkens weer in deze laatste reeks, wordt bereikt, is datgene wat velen zoeken, doorgaans vergeefs. Men achtte het geen schennis wanneer ik meen dat zoodanige poëzie voor de moderne mensch kan zijn wat eeuwenlang de kerk geweest is voor ontelbare geloovigen.’
Het andere gedicht uit dezelfde reeks is misschien nog meer een mystiek gedicht. De Vries zegt hierover: ‘De mystische vreugde vinden wij vooral in het vijfde en laatste deel. Het is de stemming dier onvergetelijke momenten waarop de wereld ons op ándere wijze dan door gewoonte vertrouwd wordt, waarop heel ons lot zich voordoet als een innerlijke, heilige noodzaak (hoe moeilijk is het, in deze tijd van iets dergelijks te getuigen, hoe schijnt het buiten alle verhouding dwaas ... en toch ...!). Van zulk een warmte doortrokken is de mijmering - uiterlijk van een bijna surrealistische koelheid.’
Dit is toch letterlijk "schitterend"! Opmerkelijk ook: de eerste twee literair overbodig lijkende komma's in de laatste regel, waardoor nog meer nadruk op het begrip Eén. En dat allemaal 65 jaar geleden geschreven!
Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.
Boeken
Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.