De getuige (sâkshin)


Uit een inleiding en gesprek te Gouda, 5 november 1997

In: Zien. Teksten over non-dulaiteit nr. 11 (1998 3e kwartaal), p. 34-43

De bewustzijnsruimte
Vanavond zullen we gaan kijken naar verschillende bewustzijnstoestanden. Het zal duidelijk worden dat het belangrijk is daar een betere kennis van te krijgen, duidelijk te zien hoe het zit met de situatie van je eigen bewustzijn. Om te beginnen is het goed te kijken naar die vorm van het bewustzijn die het meeste voorkomt. Dat is de vorm waarmee je werkt gedurende dag, wanneer je bezig bent met allerlei dingen. Je kijkt naar dingen terwijl je bent bezig met je werk. Er is een bewustzijn, want je kunt over de dingen praten. Je weet wat er aan de hand is, je ziet het en je kunt het enigszins interpreteren, je kunt het plaatsen in relatie met allerlei andere dingen. Er is vanuit jezelf gezien een zekere bewustzijnsruimte, waarin aan de ene kant jijzelf zit en aan de andere kant de dingen zijn waarvoor je aandacht hebt. Je bent ergens op gericht, je hebt ergens een brandpunt van aandacht, een focus van bewustzijn. Tussen jezelf en dat brandpunt bevindt zich de bewustzijnsruimte. In deze ruimte zie je allerlei dingen, je merkt van alles op, je kunt daarin actief zijn. Deze situatie van de bewustzijnruimte is meestal aanwezig. Deze ruimte kan groot, maar ook beperkt zijn; hij kan helder zijn, maar ook dof. Je kunt wakker zijn, maar ook slaperig zijn.

Zelfbewustzijn
Je bewustzijnsruimte kun je ook uitbreiden, uitbreiden naar achteren toe, uitbreiden naar voren toe, naar links en rechts, naar boven en onder. Vooral wanneer je de ruimte naar achteren uitbreidt, krijg je iets heel merkwaardigs. Je krijgt op een gegeven moment de situatie dat je je bewust wordt van je lichamelijke zelf in de wereld. Dat hebben mensen onder bepaalde omstandigheden altijd. Wanneer je je bewust moet zijn van je evenwicht, moet je je wel bewust zijn van het horizontale grondvlak en van de verticale lijn van je lichaam. Dit is vooral nodig als het moeilijk is om je evenwicht te bewaren. Bijvoorbeeld wanneer je over een balk loopt, in de yoga wanneer je de balansoefeningen doet. De functie van die oefeningen is om je zo bewust van je lichaam te laten zijn, dat je duidelijk ziet wat de stand van je lichaam is ten opzichte van de horizontale grond. Wanneer je je niet bewust bent van je lichaam in de ruimte, val je. Wat gebeurt er met je bewustzijn? Daar gaat het om. Een ander geval is het volgende. Iedereen heeft wel de ervaring dat je op een gegeven ogenblik door de ogen van iemand anders naar jezelf kunt kijken. Kleine kinderen krijgen dit, als zij het idee krijgen "Hé, ik ben ook een persoon, net als alle andere." Dan ontstaat er een iets objectiever beeld van jezelf en de wereld. Soms verdwijnt dat een beetje, maar af en toe heb je die ervaring heel duidelijk. Nogmaals, je kunt je zien door de ogen van iemand anders, je ziet jezelf in de situatie. Het gaat erom te zien wat voor soort bewustzijn dit is, wat voor eigenschappen dit bewustzijn heeft ten opzichte van de meest normale vorm van bewustzijn waar we het over hadden.

Afstand, geringe betrokkenheid, zien
Het is duidelijk dat er een zekere afstand is. Je neemt een zekere afstand ten opzichte van jezelf. Deze afstand kan kleiner of groter zijn, maar er is een afstand want het is een bewustwording, een zien van jezelf in de ruimte. Je wordt je bewust van de hele situatie, waarin je je bevindt als een lichamelijk menselijk wezen. Vooral wanneer deze afstand groter wordt, krijg je er een ander aspect erbij, namelijk dat de betrokkenheid van jezelf met de situatie minder wordt. Hoe groter die afstand is, des te minder groot de betrokkenheid is. Je gaat alles op een afstand zien, niet alleen ruimtelijk dat je een grotere afstand in de ruimte hebt, maar ook wat betreft je betrokkenheid, je belangen die je bij een situatie hebt, je interesse die je in de situatie hebt. Wanneer je deze afstand maar groot genoeg neemt, wordt alles min of meer een plaatje waarin je niet meer zelf betrokken bent, waarbij je niet meer alles naar je hand wil zetten, wilt regelen enzovoort. Een derde punt is, na de afstand en de geringere betrokkenheid, dat er een zien is. Je ziet wel. Je ziet vanuit die afstand met geringe betrokkenheid wat er gebeurt en wat er aanwezig is. We hebben al gezien bij het sprietlopen, dat je je veel meer van je eigen situatie bewust wordt, dan wanneer je er helemaal inzit en daarin voortleeft. Dan zit je in de situatie en je kijkt naar buiten. Je bent je dan wel een beetje bewust van jezelf, maar wanneer je afstand neemt krijg je pas een goed beeld van je situatie. Wat bewustzijnsvorm betreft, is er dus een veel grotere ruimte. Er is veel meer afstand, veel minder betrokkenheid. Het bewustzijn is veel minder betrokken, geïnvolveerd in de situatie. Nogmaals is een bewustzijn, een helder zien hoe alles zit.

Twee vormen van jezelf als bewustzijn
Hoe zit het nu met jezelf, want daarmee is blijkbaar iets gebeurd. Blijkbaar is er eerst een ik of zelf in de wereld, een empirisch ik dat daar leeft, handelt, ervaart, waarneemt, dat naar allerlei dingen streeft om te bereiken. Dat betreft alle aspecten van de persoon zoals we die meestal opvatten: materieel lichamelijk, psychisch, sociaal. Zo functioneer je lichamelijk daar in de wereld. Natuurlijk is er een bewustzijn, maar dit is een bewustzijn dat direct is gekoppeld aan dat ik in die wereld. Dan is er het afstandelijke zelf. Ineens zie je het allemaal vóór je: dat empirische bewustzijn, helemaal betrokken in de wereld. Allemaal zaken zijn daar van belang, allerlei dingen die worden verlangd, de ideeën, de waarnemingen, de acties. En dan dat zelf dat alles ziet, zonder betrokkenheid. Er is wel een zien, maar dat is afstandelijk zien, een observeren, vanuit een vrijer standpunt, net zoals iemand die een huis voorbijgaat het huis ziet. Het is hem onverschillig, indifferent. Hij neemt het waar en kan het eventueel extra bewust bekijken: "Zo zit dit en zo zit dat." Wat er ook wordt gezegd, er is een waarnemen als een vaststellen, maar verder niet. Dat is de idee van de getuige, de idee van getuige zijn van iets zonder dat je erin betrokken bent. Wanneer er een ongeluk is, wil men een getuige hebben, mensen die niet werkelijk bij het ongeluk zijn betrokken maar wel in de buurt waren en die het gezien hebben. Wanneer je het verhaal hoort van mensen die betrokken waren bij het ongeluk, krijg je een heel ander verhaal dan het verhaal van mensen die er niet bij betrokken waren. Het verhaal van de laatsten is veel objectiever dan dat van degenen die erbij betrokken waren. Je hebt dus te maken met twee vormen van jezelf als bewustzijn. In de oude Upanishads heb je verhalen en beelden die daarop duiden. Bijvoorbeeld, in de Mundaka Upanishad wordt het beeld gegeven van twee vogels in een boom. De ene vogel zit vruchten van de boom te eten en is daar actief mee bezig, de andere zit op een hogere tak en doet niets. Deze zit alleen te kijken naar wat de andere doet. Het zijn twee vormen van bewustzijn. De ene helemaal geïnvolveerd, de ander die dit op een afstand ziet. Het belangrijke punt is dat dat de normale situatie is van ieder mens.

Het onderscheid
Het is een kwestie van herkenning om dit te zien, om dit op een bewuste wijze te leren kennen. Wanneer je die afstand neemt en jezelf kunt zien, is het duidelijk dat je aan de ene kant je empirische zelf hebt en aan de andere kant je zelf met een kwaliteit die nog meer jezelf betreft. Je ziet het empirische ik en zegt: "Ja natuurlijk, in zekere zin ben ik dat." Aan de andere kant stel je vast: "Nee, dat ben ik niet, want ik ben nu het zelf dat ziet; ik ben nu de ziener; ik ben me nu bewust van wat daar gebeurt." Je hebt te maken met een ik als subject dat iets ziet en met dat wat je ziet, het object. Dus er is een scheiding tussen het subject en het object. Terwijl je in de situatie zit, maak je deze scheiding niet. Dan zijn de twee vormen helemaal in elkaar verweven. Wanneer ze uit elkaar worden getrokken, zie je pas het onderscheid. Dan kun je vaststellen wat je eigenlijk bent. In zekere zin misschien ben ik dat ik daar, levend in de wereld in dat lichaam; in zekere zin ben ik daar lichamelijk aanwezig, maar op dit punt van de getuige voel ik me pas werkelijk mezelf. Al die waargenomen eigenschappen kunnen veranderen, alles kan wegvallen en toch is er de idee van het zelf. Het herkennen van dat getuige-zelf ontstaat in eerste instantie door het onderscheid te maken: ik ben niet dit, maar dat.

De evidentie van het bewustzijn
Verder is het getuige-zelf iets dat uit zichzelf oplicht. Het is er vanuit zichzelf, zomaar helemaal vanuit zichzelf. Alle dingen in de wereld, ook je lichaam en je psychische zaken, komen pas door het bewustzijn tot aanschijn. In de bewustzijnsruimte komen ze naar voren, worden ze duidelijk, kunnen ze worden gezien. Wanneer er iets wordt waargenomen, dan heeft dat een ziener nodig, een bewust-zijn. In die zin is het waargenomene niet zelfstandig, maar is het afhankelijk van het bewustzijn. Geldt dat ook voor het zelf van het bewustzijn, heeft dat ook iets nodig? Van oudsher wordt gezegd: het schijnt vanuit zichzelf, het manifesteert zichzelf. Het heeft niets anders nodig dan zichzelf om zich te manifesteren. Dat zelf-bewustzijn is er. Daar hoef je niets voor te doen en niets is daarvoor nodig. Het is het eerste gegeven dat er is: dat zelf-zijn. Het is ook het meest duidelijke van wat er is, als je eenmaal die herkenning hebt. Alles in de wereld van de verschijnselen is afhankelijk van iets anders, namelijk van allerlei andere dingen in de wereld en afhankelijk van het bewustzijn waardoor het aanwezig is. Om gekend te worden is het afhankelijk van het bewustzijn. Het bewustzijn echter wordt niet gekend, want je bent het zelf. Als zelf is het altijd aanwezig, zelfs als je weer in de wereld duikt en het vergeet. Toch is het bewustzijnsprincipe er, als principe waardoor je iets kunt zien, waardoor je iets bewust kunt worden al is dit op een beperkte manier. Aan de ene kant heb je de wereld met allerlei verschijnselen, de talloze aspecten van de persoon in de wereld, de talloze gebeurtenissen, de veelheid van dingen. Aan de andere kant wordt alles opgenomen in de eenheid van het bewuste zelf. Alles wordt opgenomen in een eenheid en deze eenheid is noodzakelijk om die veelheid te laten verschijnen. Was deze eenheid van bewustzijn er niet, hoe zou je ooit iets kunnen waarnemen. Steeds heb je het ene, waardoor het vele kan verschijnen. Teruggaande vanuit de veelheid, kom je in de eenheid van het bewuste zelf. Nogmaals dat hoeft niet bewezen te worden, want iedereen ervaart dit als centrum in zich. Als je er even op let, stel je vast dat het de grootste evidentie is die er is. Je kunt aan alles twijfelen, maar aan jezelf twijfel je niet. Zo wordt het ook traditioneel gezegd. Dat zelf komt op en bloeit zonder dat er iets nodig is. Het is een licht dat vanuit zichzelf schijnt en daardoor maakt het alle vormen zichtbaar. Deze vormen hebben dat licht niet in zich en moeten daardoor in het licht komen om zichtbaar te worden.

Vrijheid van het empirische ik
Zelf als bewustzijn zit je naar alles te kijken en beseft: het zijn prachtige dingen die daar verschijnen, maar er is een duidelijke afstand. Ik heb ermee te maken, maar als zelf-zijn, zelf-bewustzijn heb ik er ook niets mee te maken. Het is duidelijk dat dat een geweldige bevrijding geeft. Het is een bevrijding van alles waar je eerst aan vastzat. In eerste instantie kun je dit zien als een transformatie van je bewustzijn, een verandering van een heel beperkt, fragmentarisch bewustzijn met een standpunt in de wereld naar een totale afstandelijkheid waardoor alles zichtbaar wordt. Je kunt het ook zien als de verplaatsing van het standpunt van jezelf in de wereld naar buiten toe, zodat er een heel ander perspectief ontstaat. Het is een bewustworden van een "hoger" zelf. Dit is altijd aanwezig, want anders zou je totaal geen idee hebben van zaken in meer objectieve zin. Net zoals ik al zei: een kind leert allereerst naar zichzelf kijken door de ogen van een ander, door de ogen van de ouders. Dan pas krijgt het kind een meer objectief idee hoe de wereld in elkaar zit, dat het niet zelf als enige aanwezig is in een wereld die de enige wereld is. Dan ziet het op een op een minder naïeve manier dat hij ook een persoontje in die wereld is, waar anderen naar kijken. Zo ontstaat een bepaald zelfbegrip, een identiteit. Deze fase van persoonlijke identiteit is nodig om de identiteit los te krijgen op een bewuste manier. Dan kun je duidelijk deze fasen zien en op een bewuste wijze vaststellen.
Het is belangrijk om steeds maar weer bewust te worden van je getuige-zijn, steeds maar weer. In ieder geval gedurende een fase zul je het moeten beoefenen, om steeds weer het standpunt van de getuige in te nemen wanneer je weer bent teruggegaan in de wereld. Dit zul je net zolang moeten doen, totdat dat je dat standpunt altijd inneemt. Nogmaals het getuige-zijn is een kwestie van bewustwording, want het is altijd aanwezig. Het is steeds de hele achtergrond van ruimte, van helderheid, bewustzijn, die nodig is om überhaupt iets in de wereld bewust te zijn, al zit je er helemaal in. Je kunt steeds praten over je eigen situatie, alsof een ander deze heeft gezien. Dat is een fundamentele menselijke mogelijkheid om je steeds weer bewust te worden van je eigen situatie. In principe is dit altijd het geval. Steeds weer zeg je "dat heb ik gedaan en dat heb ik gedaan". Dieren kunnen dit niet, mensen wel. Waarom? Omdat het gaat om dat bewustzijn als getuige. Je hebt een aspect waardoor je zo alles kunt spiegelen dat je weet hebt van je persoon in de wereld. Het is een spiegelfunctie, een reflectie. Letterlijk betekent 'reflectie' weerkaatsing. We zeggen wel: "Daarover moeten we eens reflecteren." Dat betekent dat we over iets willen nadenken. Maar dan zit je op het niveau van het denken. Je kunt nog verder gaan en over dat denken reflecteren zonder denken, namelijk vanuit het heldere bewustzijn. Daarom wordt wel gezegd, dat de getuige niets anders is dan een spiegel. De spiegel is passief, wordt niet beroerd door dat wat hij weerspiegeld. Hij blijft helder en zuiver, wat er ook in weerspiegeld wordt. Het is wel een bewustzijn, waardoor alles wat verschijnt naar voren kan komen. Als oefening is het goed om op een heel concrete manier stapjes naar achteren te nemen, zodat je jezelf kunt zien zitten, zodat je je zelf in de situatie bewust wordt. Dat betekent dat je je losmaakt van het standpunt in je lichaam waar je je mee identificeert. Het betekent een losmaken van je identificaties. Je ziet het allemaal. Aan de ene kant heb je er een relatie mee, aan de andere kant: je hebt er nies mee te maken. Als het werkelijk lukt kan de hele lichamelijke situatie zich ontspannen. Er hoeven geen verkrampingen meer te zijn, want je hoeft je er helemaal niet meer bezorgd om te maken. Je bent daar niet meer in betrokken, niet meer in alles wat de lichamelijke persoon in de wereld nog zou willen en niet zou willen. Als je daar niet meer in betrokken bent ben je vrij. Ook lichamelijk betekent dit een ontspanning, want het is het ik dat als een geïncarneerd zelf allerlei dingen wil en niet wil en dat is spanning. Wanneer je je terugtrekt en alles rustig kunt bekijken, kunt weerspiegelen, kan alles zich ontspannen, omdat de oude ik-structuur loskomt. Het zelf komt vrij, omdat er geen beperkt ik meer is, dat spanning veroorzaakt. Het is iets dat op een heel concrete manier moet gebeuren. Je ziet jezelf in de situatie en kunt jezelf en de situatie loslaten, helemaal loslaten. Dan merk je tot je verbazing, dat alles toch doorgaat en wel op een hele goede wijze. Wanner je iets daarvan hebt ervaren geeft dit een vertrouwen, zodat je alles los kunt laten. Je kunt alles helemaal loslaten, de complete wereld met je eigen persoontje daarin, en alles draait op een goede manier verder. Hoe minder je ermee bemoeit des te beter het gaat. Nogmaals het is een kwestie dit eenmaal te hebben ervaren. Dat geeft vertrouwen en dat maakt het mogelijk dat het proces verdergaat. Laat maar verder los. Zie je wel, alles gaat toch vanzelf uitstekend? Laat maar verder los. Blijf dus op het standpunt van de getuige in die grote bewustzijnsruimte.

Het inzichtslichaam
Er is nog één punt, wanneer het je werkelijk lukt om op het standpunt van de getuige te blijven. Het zelf is zelf-bewustzijn in de ruimte van het bewustzijn. Dat zelf-bewustzijn heeft eigenlijk geen eigenschappen, behalve dat het reflecteert, dat het een spiegelwerking heeft. Het heeft nog een eigenschap, namelijk dat het ergens in de grote ruimte gelokaliseerd is. Je bent ergens zelf en ziet alles vanuit een bepaald standpunt. Je zult dit standpunt vaak moeten innemen om er thuis te kunnen raken, om niet steeds weer, voordat je het weet, weer terugvalt naar het oude plaatsje in je lichaam. Wanneer het je lukt daar langere tijd te blijven, moet je je nog eens bewustworden van je nieuwe situatie. Als zelf-bewustzijn heb je ergens een plaats in de bewustzijnsruimte, want je ziet alles vanuit deze plaats. Opnieuw ga je kijken: er is links ruimte, rechts ruimte, boven en onder, voor en achter. Blijkbaar is er op de plaats van de getuige iets aanwezig van wat lichamelijk is. Er is iets meegenomen van de eigenschappen van het lichaam. Een ervan is het perspectief van je lichaam, de plaats van waaruit je alles bekijkt. Wanneer je op een andere plaats staat heb je een ander perspectief. Iets van die lichamelijkheid is meegenomen naar de ruimte, naar de getuige. De getuige heeft nog een ijle lichamelijkheid. Dit getuigelichaam is het lichaam van het inzicht, het is het inzichtslichaam. Dat heeft niets meer te maken met het mentale en met de wereld van de energie. Het is een veel zuiverder lichaam, dat wil zeggen, dat het veel minder eigenschappen heeft van het materiële lichaam. In die zin is er een zuivering opgetreden. In dat inzichtslichaam is alles heel zuiver, want het heeft een spiegelwerking. Er is nog een ik-met-kwaliteiten, omdat er een bepaalde lokalisatie is. Je bekijkt alles vanuit een bepaalde kant en er is ruimte links en rechts, naar alle kanten. Dat kun je je bewust worden op die plaats van de getuige.

Vrijkomen van de getuige
Op die plaats van de getuige: je ziet alles, je bent je alles helder bewust, je ziet je lichamelijke situatie in de wereld en bent je bewust van de afstand die er is. Stel maar voor, dat je vanuit de grote kosmische ruimte naar het aardbolletje kijkt en daar ziet hoe je je druk maakt. Je ziet het en zegt: "Zo zit het blijkbaar." Je observeert dat alles, registreert het en zegt: "Ik ben mezelf, als degene die dat allemaal ziet, die dat gadeslaat, weerspiegelt." Nogmaals, je zit op een bepaalde plaats naar de aarde en naar jezelf te kijken. Maar, hoe zit het links en rechts van je? Wordt je bewust van je nieuwe situatie in die grote ruimte, die grote bewustzijnsruimte. Draai je maar eens een kwartslag naar rechts. Wat gebeurt er dan? Draai je maar eens 180 graden om. Als dat werkelijk gebeurt, wat kun je dan nog zeggen? Wat gebeurt er met die hele structuur van de ziener het geziene, met de structuur van het getuige-zelf en het Al? Wat je kunt doen is op die grens blijven staan, zodat je je daar steeds meer van de situatie bewust wordt. Draai je maar eens om. Stap er maar er maar eens uit. Vlieg maar eens weg. De laatste structuur van subject en object, van ziener en het geziene, verdwijnt.

Vraagsteller: Is er werkelijk vanaf het begin zo'n duidelijk lichaam. Ik heb gemerkt, dat als ik afstand probeer te nemen van mijn normale gedoe, ik als het ware een transparanter standpunt schep. Is dat getuigelichaam iets dat je door de beoefening zelf hebt geschapen, of was het ervoor ook al?
DT: Het heeft te maken met de wijze waarop je te werk gaat, met de oefening. Het heeft nog kwaliteiten van het fysieke lichaam. Uiteindelijk blijft alleen die lokalisatie over, de bepaalde plaats van waaruit je alles ziet, zonder kwaliteiten. Wanneer hierover onderricht wordt gegeven, blijft dit meestal beperkt tot het standpunt van het bewustzijn als getuige. Op de vraag "Wat ben je Zelf?", wordt geantwoord: "Je bent bewustzijn." Maar kijk verder.
Vr: Hoe denk je over slaap en dromen?
DT: Dat zijn alle vormen van het empirische bewustzijn en dat kan helder zijn of dof, het kan een helder wakker bewustzijn zijn, of een droombewustzijn. De structuur is dezelfde. Wanneer je droomt heb je een droomlichaam met een droombewustzijn. Het lichaam is half-fysiek met allerlei kwaliteiten. Lichamelijk ervaar je van alles in de droom. In structuur komt de situatie overeen met het gewone waakbewustzijn.
Vr: En in de diepe slaap?
DT: Daar is het anders, daar verdwijnt wel die structuur. Bij de overgang van waken, droomslaap naar droomloze slaap verdwijnt de structuur van ik-hier en de wereld-daar. Alleen je bent je je niet bewust van de droomloze slaap. Achteraf kun je zeggen, ja het was heel heerlijk. Het was een slaaptoestand, waarin geen helder bewustzijn is, zodat je de situatie niet intern vast kunt stellen. Traditioneel wordt er wel naar verwezen, wanneer het gaat om het uiteindelijke bewustzijn. Dan wordt naast het waakbewustzijn en droombewustzijn de droomloze slaap genoemd, omdat daar de gewone structuur van subject en object afwezig is. In die zin is het nuttig daarnaar te verwijzen. Zo krijg je een idee van wat je achteraf ervaart als een prachtige toestand. Achteraf heb je nog een notie ervan en deze notie kan je helpen. De weg kan ook de andere kant uitgaan naar de getuigepositie waarna de kenstuctuur ook kan verdwijnen, maar dan vanuit een helder bewustzijn. En vanuit dat heldere bewustzijn is er een kennis van wat wordt genoemd "de vierde toestand".
Vr: In het woord bewustzijn zit het woord 'zijn'. Kun je hier iets over zeggen?
DT: Als het gaat om het zuivere bewustzijn, het getuige-zijn, is er, zoals ik zei, nog iets van de lichamelijkheid over. Het is bewustheid en zijn en zelfs een gelokaliseerd zijn. Je bent er aanwezig. Dit zijn de laatste dingen die uitgesproken kunnen worden: Zijn, Bewustzijn en Gelukzaligheid, alle in heel zuivere vorm. Het Uiteindelijk kun je niet het Niet-zijn noemen, maar het is ook niet het Zijn.
Vr: Wat is het dan wel?
DT: Volg de raad op die ik je heb gegeven: blijf op het standpunt van de getuige staan, zodat dat je eigen standpunt wordt; draai je dan om en vlieg weg.


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Naar de Openheid

    De teksten in dit boek zijn geschreven op basis van gesprekken gehouden te Gouda, aangevuld met enkele gedichten en korte teksten met illustratie. 
    Als uitgangspunt dienen steeds bekende gegevens en situaties, waarin verwijzingen zitten naar dat wat niet te beschrijven is, maar dat hier Openheid wordt genoemd.

  • Satsang

    Dit boek is een bloemlezing van satsangs gehouden door Douwe Tiemersma. Bijeenkomsten waarin hij als advaitaleraar de kern van het advaita inzicht doorgeeft.

  • De elf grote Upanishaden


    De Upanishaden vormen de grondslag van een groot gedeelte van de Indiase filosofie. Ze worden ‘Vedânta’ genoemd, dat is het einde en de culminatie van de Veda’s. De wijsheid die in de teksten naar voren komt is nog steeds een onschatbare bron, zowel in India als daarbuiten. Centraal staat daarin de visie en zijnservaring dat de kern van zelf-zijn identiek is aan de grondslag van wereld en universum.
    In dit boek is een groot gedeelte van de belangrijkste Upanishaden (8e-6e eeuw v.Chr.) opgenomen.

  • Advaita Vedanta - de vraag naar het zelf-zijn

    De actuele vraag ‘wie we eigenlijk zijn’ was het onderwerp van een symposium aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op 18 september 2000, waarin vooral de oude Upanishaden en de Advaita Vedânta aan het woord kwamen.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod