Religie en advaita

In: InZicht. Wegen van radicaal zelfonderzoek 5 nr. 1 (februari 2003), 12-13


De kern van de advaita-benadering is zelf-kennis: een levend inzicht in dat wat je niet bent en dat wat je bent. Voorwaarde voor die kennis is een heldere blik en herkenning van alles wat zich in de zelfruimte aandient. Dat zijn onder andere ervaringsverschijnselen in de religieuze sfeer.

Wat is de religieuze sfeer? Kijk eens naar de vele vormen. Alle culturen in alle tijden laten vormen zien die we religieus noemen: bouwwerken, voorwerpen, rituelen, teksten, kleding, gedrag, enzovoort. Deze hebben ook een ‘binnenkant’ van ervaring, van beleving. Maar, wat een bonte verscheidenheid. Toch hebben ze iets gemeenschappelijks, anders zouden we ze niet alle religieus noemen.

Bij alle uiterlijke en innerlijke religieuze vormen gaat het om mensen die een besef hebben van de beperktheid van hun eigen bestaan. Niet alles kan in je leven, je leefwereld is maar klein en het leven kort. Maar, meteen houdt dit besef van eindigheid een besef van een ruimere sfeer in, waarin die beperkingen niet gelden. Als je een ervaring of een idee van een grens hebt, betekent dit zowel dat je jezelf binnen de grens ervaart, als dat je weet dat er wat over die grens ligt. Religie is de relatie van mensen met dat wat over de grens ligt van de mensenwereld, wat transcendent is ten opzichte van deze wereld. Deze relatie behoort tot het meest fundamentele en intieme van het bestaan, zo vinden mensen.

Dat transcendente wordt voorgesteld in verschillende vormen en van verschillende namen voorzien. Zo zijn er de bovenmenselijke natuurverschijnselen en natuurkrachten, bovenmenselijke wezens, een almachtige en alwetende persoon. Gedeeltelijk hebben ze menselijke eigenschappen, zoals jalousie en toorn, gedeeltelijk zijn ze niet onderworpen aan de menselijke beperkingen zoals sterflijkheid. De godenwereld (de hemel, devaloka) wordt meestal voorgesteld als een oord waarin geen leed is, waarin men geniet van alles waarnaar hier op aarde wordt verlangd: onbeperktheid van licht, liefde, ruimte, tijd … Je kunt dat hier en nu al ervaren – je wordt opgenomen in het licht, de pracht, de zachtheid, het hemelse gezang, daar waar alles alleen maar goed is. Dat is ‘zalig’, prachtig, mooier dan woorden kunnen uitdrukken. Je hoeft nooit meer terug, de wereld verbleekt daarbij.

Maar, de hemel kan ook op aarde zijn, soms tenminste. Dan is er vrede bij de mensen van het welbehagen. Op een andere wijze werkt God of het goddelijke ook door in de wereld volgens de religieuze ervaring. Woorden als openbaring, schepping, voorzienigheid, genade, oordeel, slaan op deze werking.

In de Vedische tijd ontstond in India de notie van Brahman als Dat wat voorafgaat aan alle vormen en voorbijgaat aan alle vormen, als Dat wat in alle dingen en wezens aanwezig is als essentie en fundament, maar toch hiervan onafhankelijk is. In de Upanishaden worden lijnen gevolgd van de gewone dingen naar de goden en naar de kosmos, bijvoorbeeld de kosmische energie. Dan wordt gezegd dat Brahman voorbij de godenwereld en de kosmos ligt en eraan vooraf gaat.

De structuur van de religieuze ervaring laat vaak een scheiding zien tussen mens en God, het goddelijke. Deze dualiteit wordt vooral in het monotheïstische jodendom, christendom en islam duidelijk gesteld, hoewel er in het christendom één uitzondering voor Jezus wordt gemaakt. De scheiding betekent een afstand, waarbij de mens zich klein en zondig of ontoereikend voelt. Het Transcendente boezemt eerbied, huiver, soms angst in. Religie is dan het geheel van activiteiten om zich op een goede wijze te verhouden tot het Transcendente: devotie, aanbidding, ascese, zuivering, zich houden aan de Wet, enzovoort. Door de goede verhouding komt er voorspoed, vrede, een zalige sfeer, zaligheid.

Als er sprake is van religieuze mystiek wordt  er ook een afstand tussen mens en God gesteld, maar een afstand die is te overbruggen. Er is een weg naar eenwording of tot een herkennen van eenheid met het transcendente. Een idee dat hier logisch bij hoort is dat de kern van de mens en het goddelijke niet geheel verschillend zijn. Dat is het geval  in niet-westerse culturen waarin er geen scherpe scheiding bestaat tussen de mensenwereld en de godenwereld. Er zijn talloze overgangsvormen zoals halfgoden (mens-goden en godmensen), er zijn overgangen bij een goddelijke incarnatie of een opgaan in de godenwereld.

In de Advaita-traditie werd uitgegaan van het transcendente Brahman, het besef van een ?Werkelijkheid die alles mogelijk maakt, draagt en doordringt, maar die er eerder was, die er zal zijn als onze kosmos is verdwenen, die er onafhankelijk ervan blijft. Dan wordt er vanaf de oude Upanishaden gezegd: ‘Dat ben Jij.’ De oneindigheid of het absolute dat je vindt als je doordringt tot het fundament van de kosmos is ook in jezelf te vinden. Een zelfonderzoek en zelfmeditatie laat dit zien. Dat wat je als Brahman intuïtief ervaart, herken je als je Zelf. Beide zijn identiek.

Voor degenen die de advaita-benadering volgen is het zinnig om religieuze ervaringen en verschijnselen in de eigen ervaringssfeer te herkennen in verband met de eigen beperkingen en mogelijkheden.

1) Tot op een zekere hoogte betekent religie een openbreken van de zelfgenoegzame ik-sfeer, het centraal stellen van ‘ik’ (egocentrisme), van de mens (antropocentrisme). Iets van buiten manifesteert zich, waardoor het ik-bestaan gerelativeerd wordt en een ruimere sfeer wordt ervaren. Dat is de waarde van religie.

2) De herkenning van religieuze aspecten van je bestaan maakt het mogelijk te zien in hoeverre je aan religieuze ideeën vastzit, hoezeer die ideeën je zelf-zijn beperken. Dat gaat tot op het niveau van subtiele gevoelens van klein-zijn, afhankelijkheid, bepaald worden en schuld. Vaak speelt daarbij de conditionering als kind een grote rol.

3) Vroeg of laat zal men bij de advaita-benadering een besef of ervaring hebben van Dat wat voorbij de grens van het menselijke gaat. Dat besef is er vaak niet en dan is er ook de diepgang niet die nodig is voor een werkelijk verlichtende doorbraak. In de traditie stelt de advaitaleraar de eis aan een nieuwe leerling dat hij of zij het onderscheid kent van het tijdelijke en het eeuwige. Op de advaita-weg van zelfonderzoek en zelfkennis is er een voortgaande herkenning van wat je bent in de peilloze dieptedimensie van zelf-zijn voorafgaande en voorbij aan de zelfbeelden. Daarom is ook het openstaan van deze dimensie religieus-mystiek van aard.

4) Wat werkzaam is bij de bevrijdende doorbraak is de Openheid. Deze manifesteert zich en doet de beperkte vormen van ‘ik’ en de ‘ik-leefwereld’ oplossen. Het is een werking van buitenaf. ‘Ik’ kan zichzelf niet bevrijden van zichzelf. Zelf kun je alleen bij die manifestatie van Openheid blijven, het gat in de ik-sfeer openlaten. Dan is er de mogelijkheid van het totaal oplossen, overgave.

5) In de advaita-realisatie zijn er geen knopen en beperkingen op het niveau van het religieuze meer. Dat wil niet zeggen dat het religieuze verdwenen is, maar dat ook die sfeer volledig is opengebloeid. De transcendentie heeft zich volledig verwerkelijkt, zodat er geen tegenstelling en scheiding tussen het absolute, het goddelijke en het menselijke meer zijn. In advaita is alles, ook het religieuze, volledig tot ontplooiing gekomen, omdat alle beperkingen zijn weggevallen.


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Naar de Openheid

    De teksten in dit boek zijn geschreven op basis van gesprekken gehouden te Gouda, aangevuld met enkele gedichten en korte teksten met illustratie. 
    Als uitgangspunt dienen steeds bekende gegevens en situaties, waarin verwijzingen zitten naar dat wat niet te beschrijven is, maar dat hier Openheid wordt genoemd.

  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als ‘de aard van het zelf’, ‘de mogelijkheid van communicatie’ (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), ‘de grondslagen van ons morele gedrag’ en ‘de ander als leraar’.

  • Meditatieboekje

    Korte teksten die je meenemen naar openheid

  • Mediteren leren

    Dit boek geeft een handleiding bij het leren mediteren voor beginners en voor de gevorderden die nog eens bij het begin willen beginnen. Het uitgangspunt is de spontane meditatie, die iedereen af en toe heeft. 

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod