Tara Chatterjee, ‘Het concept saksin: de getuige’


Journal of Indian Philosophy 10 (1982) 339-356


In de Advaita filosofie wordt met saksin het bewustzijnsprincipe bedoeld dat in ieder individu aanwezig is en dat getuige is van al onze ervaringen, zonder er zelf in verwikkeld te reaken. Aanhangers van Advaita spreken van het zelf in twee betekenissen:
1. Het zelf als het eindige individu, de kenner van de relatieve wereld, de initiator van activiteiten en degene die de gevolgen van deze activiteiten ondergaat.
2. De saksin als de passieve bewuste toeschouwer, die de achtergrond vormt van alle ervaringen. Aanhangers van Advaita stellen dat deze getuige de essentiële kern van elk individu vormt.
In zijn inleiding op het commentaar op de Brama-Sutras stelt Shankara dat het subject en het object de twee fundamentele categorieën der ervaring zijn en dat ze even verschillend zijn als licht en duisternis. Drk-drsya-viveka, ofwel het onderscheid maken tussen het kennende bewustzijn en het gekende object, is de basiservaring waarop het gehele bouwwerk van Advaita is gegrondvest. De fundamentele claim is dat alles gekend kan worden als subject of als object en dat dit zelf en niet-zelf fundamenteel verschillend van aard zijn. Shankara stelt dat we ons direct bewust zijn van dit zelf en dat het bestaan van het zelf nooit betwijfeld kan worden. In al onze ervaringen zijn we ons bewust van het zelf, maar we kunnen het echter nooit kennen op de wijze van een object.
Hiermee is een traditionele controverse in de Indiase filosofie verbonden over de opvattingen met betrekking tot kennis, waarbij de aanhangers van Advaita de Naiyayikas als opponenten hebben. Volgens de Naiyayikas manifesteert zich in kennis enkel het object en niet de kenner, noch de kennis. Nyaya stelt dat voor de kennis van een pot het gewaarzijn van de pot afdoende is en dat gewaarzijn van het zelf en van het kennen overbodig zijn. Nyaya beweert dat het primair gewaarzijn in de vorm van “dat is een pot”, wel gevolgd kan worden door een secundair introspectief gewaarzijn in de vorm van “ik weet dat er een pot is”. De structuur van de primaire cognitie en de daar soms op volgende secundaire cognitie zijn volgens Nyaya hetzelfde: beide manifesteren enkel het object van kennis.
Aanhangers van Advaita daarentegen stellen dat wanneer we een object waarnemen, het object niet het enige is dat onthuld wordt: naast het gewaarzijn van het object hebben we ook een gewaarzijn van het gewaarzijn. Deze twee momenten van gewaarzijn zijn gelijktijdig, maar ze hebben niet dezelfde structuur; in feite zijn het twee aspecten van hetzelfde gewaarzijn.
Een object kennen is niet enkel het object kennen, maar ook weten dat het gekend wordt. Het primaire gewaarzijn is niet compleet zonder zelf-gewaarzijn. Alle kennis is saksi-vedya: naast de kennis van het object is er ook altijd een gewaarzijn van dit gebeuren aanwezig in de kenner. Aanhangers van Advaita beklemtonen voortdurend twee punten: bewustzijn wordt onmiddellijk gekend, maar het wordt niet gekend op de wijze van een object. Saksin is het fundamentele bewustzijn dat zelfbewust, onafhankelijk en altijd tegenwoordig is.
Advaita stelt dus dat er twee aspecten van het zelf zijn, die absoluut verschillend van elkaar zijn. Het zelf dat object is kent geen bewustzijn en wordt het ego genoemd, het vormt de eindige persoonlijkheid van een individu. [opmerking DT: het zelf kan geen object worden, alleen de vorm waarmee het zich identificeert; ‘jîva’ is het zelf-zijn bij deze identificatie]. Het zelf als subject daarentegen is puur bewustzijn en dit is de niet objectiveerbare basis van al onze ervaringen.
Concluderend stelt de auteur dat saksin een zeer fundamenteel concept is in de metafysica van Advaita. De auteur heeft in dit artikel het concept saksin slechts op empirisch niveau willen bestuderen en geen onderzoek in willen stellen naar de metafysische implicaties. Aanhangers van Advaita stellen dat saksin, het bewustzijn als getuige, metafysisch gezien meer werkelijk is dan het empirische ego. Of deze claim terecht is, is een andere vraag dan de vragen die in dit artikel aan de orde zijn geweest.

Toevallig (?) las ik tegelijkertijd met bovenstaand artikel een gedicht van Rumi met als titel: ‘The witness, the darling’. Als aanvulling op het bovenstaande volgt nu een vertaling van dit gedicht, afkomstig uit: The essential Rumi, new expanded edition, translation Coleman Barks, Harper Collins Publishers.


De getuige, de geliefde.

Mohammed kon als bemiddelaar optreden
in elk geval van ongenade,
omdat zijn blik onwrikbaar gericht was
op God. Zijn genezende blik kwam voort
uit zijn zich-alsmaar-uitbreiden in God.

Elke wees ingesmeerd met die balsem
zal herstellen. Hij kon zien
op welk punt van het pad iedereen was.
Vandaar dat God hem “de getuige” noemde.

Het gereedschap van de getuige bestaat uit liefde voor de waarheid
en scherp zicht en waakzaamheid gedurende de nacht.

Dit is de getuige waar een rechter
oplettend naar luistert. Een valse getuige
heeft een of ander eigenbelang en dat maakt
zijn getuigenis tot schone schijn.

Hij kan het geheel niet zien. Daarom wil God
dat je je verlangens opzij zet, zodat
je kunt leren om je eigenbelang op te geven.

Het is de liefde voor de gemanifesteerde wereld
die je tot een onbetrouwbare getuige maakt.

Er is een andere manier van zien
die je liefde voor deze wereld doorziet,
dwars door de opwindende dronkenschap en bijbehorende koppijn.
De getuige kan deze pijn genezen.

God is de rechtvaardige rechter,
die de waarachtige getuige
het oog van pure liefde noemt,
de geliefde,
het minnekozen,
de grond voor het spel
van het creëren der verschijnselen.

(J.C.)


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • De elf grote Upanishaden


    De Upanishaden vormen de grondslag van een groot gedeelte van de Indiase filosofie. Ze worden ‘Vedânta’ genoemd, dat is het einde en de culminatie van de Veda’s. De wijsheid die in de teksten naar voren komt is nog steeds een onschatbare bron, zowel in India als daarbuiten. Centraal staat daarin de visie en zijnservaring dat de kern van zelf-zijn identiek is aan de grondslag van wereld en universum.
    In dit boek is een groot gedeelte van de belangrijkste Upanishaden (8e-6e eeuw v.Chr.) opgenomen.

  • Naar de Openheid

    De teksten in dit boek zijn geschreven op basis van gesprekken gehouden te Gouda, aangevuld met enkele gedichten en korte teksten met illustratie. 
    Als uitgangspunt dienen steeds bekende gegevens en situaties, waarin verwijzingen zitten naar dat wat niet te beschrijven is, maar dat hier Openheid wordt genoemd.

  • Openingen naar Openheid

    In dit boek zijn ruim 120 korte teksten verzameld die openingen bieden naar die openheid. Deze blijkt uiterst eenvoudig te zijn. De teksten zijn stukjes van leergesprekken, bedoeld als stimuli om de aandacht te richten op openheid, iets daarvan te laten zien en zo de realisatie van openheid een grotere kans te geven. Ze vormen samen de essentie van het onderricht in non-dualiteit.

  • Meditatieboekje

    Korte teksten die je meenemen naar openheid

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod