Michael Comans, ‘De latere Vedanta’
in: Companion Encyclopedia of Asian Philosophy, edited by Carr & Mahalingam, 1997, Routledge Londen & New York, pp. 211-229
Het woord ’Vedanta’ betekent ’eind’ of ’toppunt’ van de Veda en vormt een specifieke verwijzing naar de Upanishaden, die het laatste gedeelte van de Vedische literatuur uitmaken. Aanhangers van Vedanta betogen dat onze gewone middelen om kennis te verwerven, zoals perceptie en redeneringen, slechts geldig zijn met betrekking tot empirische kennis, maar niets kunnen bijdragen aan metafysische kennis. Vedantijnen stellen dat vragen betreffende het bestaan en de aard van God, de aard en de bestemming van het individuele zelf en de realiteit van de fysieke wereld, slechts in de openbaringen van de Upanishaden gevonden kunnen worden. Dit wil echter niet zeggen dat aanhangers van Vedanta zich louter met de exegese van Vedische geschriften bezighouden, maar zij steunen op deze geschriften in hun pogingen om een veelomvattende, coherente en betekenisvolle theorie omtrent de wereld te formuleren en zij verdedigen hun gezichtspunten ook tegenover andere denkrichtingen middels argumenten.
Tussen de 8e en 15e eeuw zijn er zes scholen binnen de Vedanta ontstaan, zich elk baserend op verschillende interpretaties van de Upanishaden, de Bhaghavad Gita en de Brahmasutras en die, in sommige opzichten, tot zeer uiteenlopende gezichtspunten zijn gekomen. Ze bestaan alle zes nog, maar de belangrijkste in de geschiedenis van het Indiase denken zijn die scholen die het eerst zijn ontstaan: Advaita, Visistadvaita en Dvaita Vedanta. Advaita baseert zich meer exclusief op de Vedanta dan de andere scholen, die, terwijl ze formeel nog wel eer bewijzen aan de Upanishaden, toch meer en meer gaan steunen op andere teksten zoals de grote, epische werken en de Puranas.
Advaita na Shankara
Na Shankara vertoont de geschiedenis van Advaita een trend naar grotere systematisering en dialectische complexiteit. Tussen de 8e en 12e eeuw waren de aanhangers van Advaita bezig met de ontwikkeling van een systematische metafysica en epistemologie en met het verdedigen van de stellingen van Advaita tegenover Boeddhisten, Purva Mimamsika’s en Nyaya-Vaisesika’s. Gedurende de 12e en 13e eeuw werd het filosofische debat voornamelijk gevoerd met Nyaya en Vaisesika en betrof vooral het logisch formalisme dat sinds de 10e eeuw ontwikkeld was. Gedurende dze periode ging de belangstelling vooral uit naar precieze definities en bewijsvoering middels syllogismen. Vanaf de 13e en 14e eeuw zijn de aanhangers van Advaita vooral verwikkeld in controverses met de navolgers van Ramanuja en Madhva.
Om de toenemnde complexiteit van Advaita te illustreren worden in dit artikel de ontwikkelingen op twee gebieden gevolgd die voor Advaita van fundamenteel belang zijn, namelijk de bepaling van de aard van het zelf en van de aard van de wereld. Deze ontwikkelingen worden geschetst aan de hand van drie auteurs: Padmapada, een directe leerling van Shankara, Anandabodha aan het eind van de 12e en Citsukha in de 13e eeuw.
Advaita kent twee standpunten: het standpunt der absolute waarheid en het standpunt der relatieve waarheid. Vanuit het absolute standpunt bezien is er nooit iets ontstaan. Alle dingen, inclusief de persoonlijke God, individuele zielen en de fysiek wereld zijn slechts een verschijnsel in Bewustzijn. Vanuit het relatieve standpunt bezien hebben de persoonlijke God, individuele zielen en de fysieke wereld een empirisch bestaan, maar echter geen absolute realiteit. Het wezenlijke Zelf heeft de aard van Puur Bewustzijn en is zelflichtend omdat Bewustzijn, terwijl het zelf geen object van kennis is, op onmiddellijke wijze aanwezig is als de noodzakelijke voorwaarde voor het kennen.
Visistadvaita Vedanta
Visistadvaita is een religieuze en filosofische traditie die zowel de realiteit van een persoonlijke God, als ook het reële bestaan van de individuele zelven en de objectieve realiteit van de wereld verdedigt. De traditie van Visistadvaita heeft zijn wortels in de religieuze literatuur van de Tamil bhakti dichters, die bekend zijn als de Alvars. De collectie van devotionele hymnen van de Alvars staat bekend als Divyaprabandham en wordt beschouwd als een ’Tamil Veda’ met gelijke status als de Sanskrit Veda. De religieuze leraren van de Visistadvaita onderschrijven echter ook volledig de autoriteit van de Vedische traditie en het belang van de prasthanatraya van de Vedanta, te weten de Upanishaden, de Bhagavad Gita en de Brahmasutras. Beangrijke leraren van de school zijn: Yamuna (918-1038?), Ramanuja (1017-1137) en Vedanta Desika (1268-1369).
De naam ’Visistadvaita’ betekent ’de non-dualiteit (advaita) van de Ene die gekwalificeerd is (visistasya)’, en verwijst naar Brahman, die niemand anders is dan de persoonlijke Heer Vishnu en die eeuwig gekwalificeerd wordt door individuele zelven en fysieke materie. Visistadvaita tracht deze relatie uit te leggen middels de relatie die er bestaat tussen een substantie en zijn attributen. We hebben geen ervaring van een ongekwalificeerde substantie of van een onafhankelijk bestaand attribuut, maar een substantie wordt altijd door een of meerdere attributen gekwalificeerd. Volgens Visistadvaita is de Heer de enige substantie, terwijl de individuele zielen en fysieke materie attributen zijn in relatie tot deze substantie. Zielen en materie zijn intrinsiek anders dan de Heer, zoals attributen onderscheiden zijn van een subsatntie, maar ze zijn ontologisch afhankelijk van de Heer, zoals attributen afhankelijk en onafscheidelijk zijn van de substantie waar ze toe behoren.
Visistadvaita maakt gebruik van de analogie van lichaam en ziel om de relatie tussen Heer, zielen en materie te verhelderen. Ramanuja definieert een lichaam als een afhankelijke entiteit die bestaat omwille van het inwonende zelf en die onder controle staat van dat zelf. Terwijl lichaam en ziel wezenlijk onderscheiden zijn, vormen ze toch een soort van organische eenheid. Op dezelfde manier vormen zielen en materie het ’lichaam’ van de Heer en bestaan ze slechts omwille van de Heer en staan ze onder controle van de Heer, die hun meest wezenlijke Zelf is.
Dvaita Vedanta
De traditie van Dvaita Vedanta ontstond als een reactie op de school van Shankara en in mindere mate op de school van Ramanuja. De stichter van Dvaita Vedanta was Madhva (1238-1317), andere bekende figuren uit de Dvaita traditie zijn Jayatirtha (1345-13880 en Vyasatirtha (1460-1539).
Er zijn veel overeenkomsten tussen Dvaita en Visistadvaita: zij nemen beide de realiteit van een persoonlijke God aan, zij geloven beide in het werkelijke bestaan van eindige, individuele zelven en in het werkelijke bestaan van een objectieve wereld. Ze delen ook het geloof dat devotie (bhakti) een noodzakelijke vereiste is voor spirituele bevrijding. Madhva verwierp echter de Visistadvaita uitleg dat er een ’onafscheidbaar bestaan’ (aprthaksiddhi) tussen substantie en attributen zou zijn, want als attributen onafscheidelijk verbonden waren met een substantie, dan moet het omgekeerde ook waar zijn en de substantie moet dan onafscheidelijk met zijn attributen verbonden zijn. Als zielen en materie het ’lichaam’ of de ’attributen’ van God vormen, dan zou volgens Madhva het concept van aprthaksiddhi de onafhankelijkheid van God geweld aandoen.
Madhva verschilt openlijk van mening met de andere Vedanta scholen door te stellen dat God enkel de causa efficiens en niet de de causa materialis van de wereld is. Volgens Madhva kan iets wat begiftigd is met bewustzijn niet veranderen in iets zonder bewustzijn en vice versa. Derhalve kan God niet de materiële oorzaak van de wereld zijn.
Een uniek trekje van Madhva is zijn doctrine dat er een intrinsieke ongelijkheid tussen de zelven bestaat: er zijn er die geschikt zijn voor verlichting, er zijn er die altijd deel zullen blijven uitmaken van de cyclus van wedergeboorte en er zijn er die veroordeeld zijn tot eeuwig lijden. Zulk een voor het Indiase denken ongebruikelijke doctrine heeft tot de speculatie geleid dat Madhva misschien beïnvloed is door een vroege Christelijke gemeenschap in Zuid-India, maar over dit punt bestaat nog geen helderheid. Zelfs na hun bevrijding ervaren niet alle zielen dezelfde nabijheid tot God of dezelfde mate van gelukzaligheid, maar ze ervaren een gradatie van nabijheid en gelukzaligheid die afhankelijk is van hun vroegere spirituele praktijken.
Advaita, Visistadvaita en Dvaita Vedanta bestaan ook heden ten dage nog, ieder met zijn eigen orde van sannyassins, zijn eigen professionele geleerden (pandita) en leken aanhangers. Deze verschillende Vedanta tradities spelen nog steeds een belangrijke rol in het spirituele, intellectuele en culturele leven van India.
(J.C.)
Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.
Boeken
Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.