8-17 Hoe meer je naar binnen gaat met ontspanning, des te opener je wordt

Jaargang 8 nr. 17 (5 november 2007)
8-17AreYouOpen

Advertentie L’ Oreal
Tekst

De directe weg van zelfrealisatie (deel 2 - deel 1 staat in AP 8 nr. 15)
In: De innerlijke weg. Spirituele tradities over verinnerlijking, Th. van Leeuwen en H. Muijen (red.), Ten Have, Kampen 2007, i.s.m. St. Filosofie Oost-West

De directe weg van het inzicht
In plaats van een van de genoemde wegen te volgen, kan er direct bij het begin ook een behoefte zijn eerst maar eens de eigen situatie in ogenschouw te nemen. Inzicht in de aard van jezelf zou nuttig kunnen zijn op een spirituele weg. Dan kan blijken dat dit zich vergrotende inzicht als zodanig de weg is. Het beginpunt is hier de notie en het gevoel jezelf te zijn. Meestal ervaar je daarin dat je, in ieder geval ten dele, gescheiden bent van anderen, van de wereld waarin je leeft, van God. Daardoor is er een onbehagen, een gemis en een verlangen om dit gemis te boven te komen, om de gescheidenheid te laten oplossen. Al vanaf het begin van de weg is er ook een besef dat je niet gescheiden bent van wie of wat dan ook, of dat die gescheidenheid er niet zou moeten zijn. Het doel van de weg is de realisatie van de afwezigheid van tweeheid, van non-dualiteit. De overgang van de beginsituatie naar het doel is de weg en die is hier dus die van inzicht in het zelf-zijn. Dit betekent een reflexief onderzoek van zelf-zijn. De speciale aard van dit onderzoek laat direct al drie punten zien die erop duiden dat er geen sprake kan zijn van een weg. Logisch gezien is een weg hier onmogelijk.
Het eerste punt heeft te maken met het gegeven dat het verlangen oneindig is. De spirituele weg zou een weg moeten zijn van de wereld van gescheidenheid, betrekkelijkheid en geconditioneerdheid naar, de oneindige eenheid, het niet meer afhankelijk zijn van beperkingen, van condities, het totaal vrij-zijn van alles, het absolute. Kan het absolute via een weg worden bereikt? Nee, de overgang via een weg is niet mogelijk. Het absolute kom je niet tegen op een weg met condities. Het aflopen van de weg is in ruimte en tijd, terwijl het doel niet in ruimte en tijd is. Het is een bliksemflits die ineens inzicht geeft in de hoogste waarheid van dat absolute.
Dat de weg hier een logische onmogelijkheid is, volgt ook uit de aard van het inzicht. Het gaat hier om een nieuwe wijze van zien, om inzicht als een gestalt-switch. Die is onmiddellijk, een on-middel-lijke vaststelling van wat gegeven is. Je ziet óf het ene, óf het andere, het konijntje of de eend, de slang of het touw. Je kunt de overgang een ‘directe weg’ noemen, maar dat is een uitdrukking met een innerlijke tegenstrijdigheid. De notie van een weg is hier dus niet van toepassing en dat volgt ook uit de onmiddellijkheid van het inzicht.
Ten derde is het logisch dat er geen weg is, als het begin van de weg al samenvalt met het doel. Het weten van het doel is een belangrijk gegeven in de sfeer van het zelf-zijn dat op weg gaat. Vanuit het gemis gaat het oneindige verlangen al uit naar de oneindige volledigheid, vanuit de gescheidenheid naar non-dualiteit. Het besef van volledigheid en non-dualiteit is al in je aanwezig. Door reflexieve inkeer wordt dit besef duidelijk. Dit besef is een zijnsweten, een inwendig bewustzijn van het eigen zelf-zijn. Dan is er het inzicht, als vaststelling: ik heb de volledigheid al in me, in de kern van mezelf. Ik wist niet dat ik het in me had, maar blijkbaar zit het er toch. Als ik daar naar ga kijken en me daarin laat ontspannen, kan het zich manifesteren. Het wordt dan de grootste werkelijkheid die er is. Alleen door me te laten afleiden door de verschijnselen van de buitenwereld en het denken zag ik het niet. Nu ben ik het me bewust. Dus de weg van inzicht is geen weg. Als je ineens merkt dat je de sleutels, waarvan je dacht dat je ze elders zou moeten ophalen, al in je zak hebt, is er geen weg meer naar de plaats van de sleutel. Degene die de weg wil aflopen, is allang het doel dat hij / zij beoogt; de condities van de weg, zoals tijd en ruimte, zijn als mogelijke inperkingen al in het altijd aanwezige doel aanwezig. Voortgaan op een weg is zinloos. Er is geen weg. De notie van een weg is een illusie en een blokkade om het doel, de non-dualiteit, zich te laten manifesteren.
De onmiddellijkheid van het bevrijdende inzicht is niet alleen een logische waarheid, maar ook een ervaringsmatige. In de bovenstaande drie punten gaat het voortdurend om de eigen zijnservaring van respectievelijk het doorbreken van het absolute in de beperkte ervaringswereld, de gestalt-switch door inzicht, en het vinden van de fundamentele eenheid in jezelf die eerst elders leek te zijn. Dit zijn drie aspecten van de ene manifestatie van non-dualiteit. Deze is in de nuchtere zijnservaring een gegeven, het fundamentele gegeven in alle ervaringen.

Inkeer en open komen
Hoewel het inzicht ogenblikkelijk is, kunnen er wel voorbereidende stappen gezet worden. Een inkeer naar binnen en een onderzoek naar de aard van zelf-zijn kan worden ondernomen. Dit kan worden gezien als een verschuiving van je standpunt naar de plaats waar op directe wijze het ik-perspectief openbreekt tot non-duale openheid. Eerst is er zo een inkeer, maar dan ook een volledige openheid voor wat gezien werd als buitenwereld. De relatie tussen naar binnen en naar buiten gaan wordt hieronder nader besproken, uitgaande van de traditionele advaita vedânta waarin de non-dualiteit centraal staat.

Je terugtrekken
De advaita vedânta is een stroming die teruggaat op de Upanishaden, de laatste delen van de Veda’s. Het zijn geschriften met het essentiële onderricht van goeroes aan besloten groepen van leerlingen. Het essentiële onderricht betreft de meditatie bij vuuroffers, maar vooral de identiteit van het zelf-zijn (Âtman) met de wereldgrond (Brahman). De realisatie van deze identiteit betekent bevrijding (moksa).
Daarop waren de mensen in die groepen gericht. Zij zijn uit de maatschappij gestapt om zich hieraan te wijden. In India is er nog steeds een duidelijke plaats voor mensen die zich volledig toeleggen op dat wat ze zien als het essentiële. In het Westen is iets dergelijks aanwezig bij de monniken voor zover zij zich in kloosters terugtrekken. Dat er dan minder contact is met de familie, het dorp, het land, ligt voor de hand.
De terugtrekking uit de maatschappij stond in dienst van een spirituele weg. Talrijk zijn de benaderingen van het hoogste Brahman in de Upanishaden vanuit het fysieke, bijvoorbeeld via de energie (prâna), de geest, de goden en het zelf-zijn. Deze benadering betekent een inkeer en meditatie die zover gaat dat alle verschijnselen met naam en vorm (nâmarûpa) worden overschreden. Pas in de realisatie van het absolute, Âtman-Brahman zonder eigenschappen, komt de beweging tot rust. Ten opzichte van dit hoogste is de wereld een betrekkelijke werkelijkheid van verschijnselen. Als men op deze wijze op het hoogste is gericht, is er weinig aandacht voor het leven met andere mensen.

Open komen
Toch is er ook iets anders aan de hand. Laten we kijken wat er gebeurt, als je je richt op het hoogste zijn-zelf-zijn. Het is een meditatieve inkeer in de richting van de bron van zelf-zijn. Dit inkeren lijkt een zich afkeren van de wereld, maar wat gebeurt er werkelijk? Heel wonderlijk: hoe verder je naar binnen gaat, des te opener je wordt. Deze twee dingen lijken in tegenspraak met elkaar te zijn, maar dat zijn ze niet. Verder naar binnen gaan is een ontspanning, waardoor het zelf-zijn ruimer wordt. In die grotere ruimte is er meer ruimte voor de anderen, voor de wereld. De inkeer is ontspanning; ontspanning is open komen. Daarom is ‘openheid’ een van de weinige woorden die geschikt om het hoogste aan te duiden: niets wordt uitgesloten; alles wordt geaccepteerd als het eigene.
Deze beweging heeft een duidelijk bewustzijnsaspect. De inkeer is een bewustwording. De inkeer kan beschreven worden als een onderzoek, een onderzoek van je zelf-zijn, waardoor je zelf verandert. Er is de herkenning van een ruimer zelf-zijn dan de verkrampte vorm van het egocentrische zelf, een bewustwording van de openheid waarin zelf-zijn en het zijn van anderen niet verschillend zijn.
Gevoelsmatig vindt er hetzelfde plaats. Je wordt je bewust van je gevoelens, van je gevoelsmatige energie, van je hartenergie. In het egocentrische leven wordt deze voor een groot deel vastgehouden in een ik-kern (ego). Dit ego is niets anders dan een brok energie die in één punt wordt geconcentreerd. Bij het naar binnen gaan is er ontspanning en hierdoor komt je gevoelsenergie vrij. Deze gevoelsmatige zelf-energie - die ben je zelf - kan dan naar buiten stromen. Dat is liefde naar anderen toe. Je houdt je zelf-zijn niet vast in een centrum, maar bent gedecentreerd, in alle levende wezens gestroomd. Het zelf-zijn van jezelf valt dan samen met het zelf-zijn van de anderen. Zelf ben je de ander. Je ziet jezelf in alles en alles in je zelf.

In de Ishâ Upanishad 6 staat:

‘Wie al wat hier op aarde leeft en beweegt en is,
ziet als in het eigen zelf,
en dat zelf weer levend in al wat is,
die kent geen haat of afkeer meer.’


In de Bhagavadgîtâ is te lezen (6.29):

‘Degene wiens zelf een geheel is geworden door yoga, ziet
zichzelf in alle wezens
en alle wezens in zichzelf ...’

Is dat niet de betekenis en de honorering van het tweede gebod van de christenen: ‘Heb uw naaste lief als uzelf’ (Matteüs 22.39)? Dat liefhebben is niet mogelijk in een dualiteit, als je zelf losstaat van de ander: ik ben ik en de ander is een ander. Het is alleen mogelijk voor zover je eigen zelf ook het zelf is in de ander. Dan is liefde een vanzelfsprekendheid. Yâjñavalkya zegt: ‘Het is niet om de man dat de man dierbaar (priya) is, maar om Âtman (zelf) is de man dierbaar; het is niet om de vrouw dat de vrouw dierbaar is, maar om Âtman is de vrouw dierbaar.’, enzovoort (Brhadâranyaka Upanishad, 4.5.6). Liefde is geen ding dat je kunt geven; het is de sfeer laten ontstaan waarin er geen scheiding meer is tussen het eigen zelf-zijn en het zelf van de ander. De tweeheid is dan overgegaan in een non-dualiteit (a-dvaita).
Dat geldt ook voor het eerste gebod uit hetzelfde bijbelboek: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand.’; ‘God is liefde.’; en ‘Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God.’ (1 Johannes 4.7-8) Gods liefde blijft dan in je; zelf blijf je in God als liefde. Het eerste en tweede gebod zijn aan elkaar gelijk. Er zijn veel culturele verschillen tussen het hindoeïsme en het christendom, en er zijn veel teksten over het moeizame of zondige alledaagse leven, maar in de essentie gaat het om hetzelfde.

[slot volgt]

Alle goeds gewenst,
Douwe Tiemersma


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Mediteren leren

    Dit boek geeft een handleiding bij het leren mediteren voor beginners en voor de gevorderden die nog eens bij het begin willen beginnen. Het uitgangspunt is de spontane meditatie, die iedereen af en toe heeft. 

  • Pranayama

    Dit boek is een praktische handleiding bij het beoefenen van pranayama. Alle onderdelen van de traditionele pranayama komen hierbij aan bod.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

  • De elf grote Upanishaden


    De Upanishaden vormen de grondslag van een groot gedeelte van de Indiase filosofie. Ze worden ‘Vedânta’ genoemd, dat is het einde en de culminatie van de Veda’s. De wijsheid die in de teksten naar voren komt is nog steeds een onschatbare bron, zowel in India als daarbuiten. Centraal staat daarin de visie en zijnservaring dat de kern van zelf-zijn identiek is aan de grondslag van wereld en universum.
    In dit boek is een groot gedeelte van de belangrijkste Upanishaden (8e-6e eeuw v.Chr.) opgenomen.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod