‘De vruchtbaarheid van de grondgedachten van de Vedanta voor westers-wijsgerige probleemstellingen’


J.J. Poortman


Uit: J.J. Poortman, De grondparadox en andere voordrachten en essays, Van Gorcum, Assen 1961, pag. 324-332


Met bovenstaande term Vedanta doelt Poortman specifiek op de Advaita Vedanta in de verwoording van Shankara: de veelheid is slechts illusie of maya, de enige ware werkelijkheid is Brahman. Het is het uiterste non-dualisme: het Ene heeft zelfs geen Tweede. Dit geldt ook voor de ziel: de jiva of individuele ziel is in de grond niets dan de ene Atman: het ene Zelf, dat wederom Brahman is.
Onmiddellijk dringt zich dan de vraag op: hoe staat het met die veelheid of menigvuldiheid die niets dan maya zou zijn? Advaita Vedanta neemt naast de hoogste, metafysiche kennis van het Ene (paravidya) een empirisch weten, een relatieve kennis van de veelheid aan (aparavidya).
Poortman oppert nu dat dat Advaita Vedanta een typisch geval van metafysich idealisme vertegenwoordigt en dat dit kennistheoretisch-metafysiche standpunt de weg effent voor de oplossing van een reeks der belangrijkste problemen der westerse wijsbegeerte.
Terwijl het criticisme in navolging van Kant het ding-op zichzelf liet bestaan, maar het voor onkenbaar verklaarde, gaat het metafysich idealisme een stap verder en ziet het transcendentale subject als het ding-op-zichzelf. Door nu de veelheid als illusie te zien en alleen het Ene Zelf, Atman of Brahman, als werkelijk en zelfs zonder een tweede te beschouwen is de Advaita Vedanta een metafysich idealisme, want een sterkere hypostasering van het ”Subjekt überhaupt” is wel niet mogelijk.
Er is hier dus sprake van tweeërlei subjecten: van het Ene Zelf, Atman of Brahman, dat van een diepere werkelijkheid is en van de vele jiva’s of empirische subjekten die slechts een relatieve werkelijkheid bezitten. In eerder werk heeft Poortman het Ene Subject of Brahman het suprasubject genoemd en daarnaast de vele jiva’s of empirische subjecten de infrasubjecten; bovendien heeft hij geopperd dat deze scheiding uiterst vruchtbaar is en de weg kan banen tot een beter begrip van een reeks van belangrijke wijsgerige problemen. Hierbij heeft hij de volgende vragen op het oog. Bestaan de dingen waarlijk op zichzelf? Zijn deze dingen kenbaar of onkenbaar? Is er aanleiding voorstander te zijn van een agnosticisme? Als er zoiets is als een apriorische verwerking van ervaringsgegevens, mag men het resultaat van deze verwerking dan toch nog objectief noemen? Wat is waarheid: is zij transcendent of is zij immanent? Heeft immanentie een houdbare zin? En tenslotte: is metafysica inderdaad mogelijk?
Wat het bestaan der dingen betreft: het suprasubject is het enige dat ’an sich’ bestaat, alle andere dingen bestaan slechts relatief. Of men het suprasubject nog een ’ding’ kan noemen is twijfelachtig; het is wel de enige substantie die die naam verdient.
Hoe staat het met de kenbaarheid? De nooit volledige kenbaarheid van het suprasubject ligt voor de hand: dit is het subject dat nooit volledig tot object kan worden gemaakt. Hier is de juiste plaats om van ’agnosticisme’ te spreken. Maar waarom zouden er onoverwinnelijke barrières bestaan tussen de vele relatieve dingen en de evenzeer tot de veelheid behorende infrasubjecten. Het grote argument voor hun onkenbaarheid had men ontleend aan de apriorische verwerking der gegevens der ervaring. Ofschoon de apriorische verwerking psychologisch in het infrasubject plaats vindt, ligt de grond van zijn gelden toch elders, namelijk in de wereldgrond of het suprasubject. De objectiviteit wordt op deze wijze gered: de objectiviteit van apriorische verwerkingen als ook van de kennis in het algemeen.
Het volgende probleem is het probleem der waarheid: hoe kan de kloof tussen het subject en het object overbrugd worden? Ook deze overbrugging is, evenals bij de inhoud van het apriori, daardoor mogelijk, dat object en infrasubject beide op een en hetzelfde relatieve niveau liggen, ten opzichte waarvan een ander, veel dieper en hen beide overkoepelend betrekkingspunt bestaat, namelijk het suprasubject, waarbinnen alle veelheid bestaat. Op het niveau der infrasubjecten is de waarheid dus transcendent, daar zij betrekking heeft op iets, een ander gedeelte der veelheid, dat onafhankelijk van het betreffende infrasubject is. Op het niveau van het Ene is de waarheid immanent daar het geheel der waarheid daarbinnen verblijft.
Op deze wijze wordt ook een vaste verhouding tussen idealisme en realisme gevonden. In diepste zin is het zijn van de wereld ideëel: de wereld is de bewustzijnsinhoud van het Ene; maar binnen de veelheid of menigvuldigheid geldt echter het realisme.
Een metafysica, zijnsleer of ontologie is nu op dit lagere, relatieve niveau der veelheid mogelijk, maar een metafysica in de diepste betekenis, als een leer van het Absolute, van het Ene Zelf of Brahman, is slechts ’grondparadoxaal’ mogelijk. Want hoewel wij beide zijn, zowel suprasubject als infrasubject, is de verhouding van deze twee nooit volledig vast te stellen: het gaat namelijk om de betrekking tussen het volkomen betrekking- en relatieloze (ab-solutum, a-dvaita) en een veelheid, die boordevol is van relaties. Daarom is deze verhouding ’grondparadoxaal’.

(J.C.)





Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Psychotherapie en non-dualiteit

    De psychotherapie en oosterse bevrijdingstradities zoals advaita vedânta en boeddhisme hebben in de laatste jaren een steeds grotere belangstelling voor elkaar gekregen. Ze hebben elk specifieke noties en werkwijzen, maar overlappen elkaar voldoende om een vergelijking mogelijk te maken.
    In dit boek worden diverse westerse psychotherapeutische stromingen en twee bevrijdingswegen die van oorsprong respectievelijk hindoeïstisch (Advaita Vedânta) en boeddhistisch zijn, met elkaar geconfronteerd.

  • Advaita Vedanta - de vraag naar het zelf-zijn

    De actuele vraag ‘wie we eigenlijk zijn’ was het onderwerp van een symposium aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op 18 september 2000, waarin vooral de oude Upanishaden en de Advaita Vedânta aan het woord kwamen.

  • Naar de Openheid

    De teksten in dit boek zijn geschreven op basis van gesprekken gehouden te Gouda, aangevuld met enkele gedichten en korte teksten met illustratie. 
    Als uitgangspunt dienen steeds bekende gegevens en situaties, waarin verwijzingen zitten naar dat wat niet te beschrijven is, maar dat hier Openheid wordt genoemd.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod