Stephen H. Phillips, ‘Het conflict tussen voluntarisme en dualisme in de Yoga Sutra’s van Patanjali’
(ofwel: Hoe ‘mukti’ te verkrijgen middels metafysica)
Journal of Indian Philosophy 13 (1985), 399-414De auteur wil in dit artikel aantonen dat de Yoga Sutra’s enerzijds naar een conceptuele eenheid streven en anderzijds dat een mystieke interpretatie van dit werk een misvatting is. De Yoga Sutra’s zijn een mislukte poging om een voluntaristische opvatting met betrekking tot de praktijk van yoga te integreren in een dualistische metafysica. Deze poging is een belangrijke aanwijzing voor het speculatieve karakter van dit werk.
Het dualisme van purusa en prakrti staat wel in verband met sommige ideeën over een soort van mystieke ervaring, met name samadhi, maar volgens de auteur zijn deze ideeën niet empirisch van aard. Bovendien, al zou de mystieke psychologie van de Yoga Sutra’s fenomenologisch correct zijn, zelfs dan blijft het een feit dat het karakter van een gedeelte van de Yoga Sutra’s voornamelijk bepaald wordt door de zorg voor de consistentie van de dualistische theorie. Misschien dat sommige sutra’s de aard van een ‘ervaring’ tengevolge van het beoefenen van yoga zeer indirect weergeven, maar de meeste energie in de Yoga Sutra's gaat toch uit naar een poging om systematisch te theoretiseren.
De concepten in de Yoga Sutra’s die met het beoefenen van yoga samenhangen, weerspiegelen vooral de overtuiging dat men hierdoor meer en meer zaken onder controle van de wil kan brengen. Men kan controle krijgen over lichamelijke processen, ademhaling, verlangens, emoties en gedachten. Men kan zelfs occulte vermogens verwerven en ook ten aanzien van samadhi wordt gesteld dat het handhaven van deze trance een effect van de persoonlijke wil is.
Ondanks deze voluntaristische filosofie wordt in de Yoga Sutra’s gesteld dat het uiteindelijke doel van yoga iets is dat zeer beslist niet afhankelijk is van persoonlijke vermogens. Dit doel, gewoonlijk mukti of bevrijding genaamd, heet in de Yoga Sutra’s kaivalya. Kaivalya is een loslaten en opgeven van de wereld in een trance van totale zelf-absorptie, asamprajnata-samadhi. De middels yoga opgedane vermogens zijn instrumenteel ten opzichte van het bereiken van kaivalya, maar ze bezitten zelf geen intrinsieke waarde. Het voluntarisme blijft dus enerzijds gehandhaafd en anderzijds wordt het ondergeschikt gemaakt aan het concept kaivalya door middel van een gecompliceerde doel-middel relatie.
Het begrip kaivalya heeft een brugfunctie tussen de psychologische doctrines en de theorie dat er slechts twee (soorten van) werkelijke dingen zijn, namelijk purusa en prakrti. Er zijn vele purusa’s, maar slechts één prakrti volgens de theorie. Het gezichtspunt dat de natuurlijke staat van een purusa een staat van kaivalya is, dat wil zeggen een toestand van absoluut alleen zijn, is een ontologische en geen psychologische bewering. Het concept van asamprajnata-samadhi wordt gereïficeerd in de notie van een eeuwig geïsoleerde purusa. Op die manier wordt er echter een regelrecht conflict geschapen met het impliciete voluntarisme. Dit wekt zeer sterk de suggestie dat andere stellingen in de Yoga Sutra’s, die in overeenstemming zijn met het concept van kaivalya, eveneens niet-empirisch van aard zijn.
De concepten purusa en prakrti zijn niet empirisch gefundeerd in een bepaalde mystieke ervaring. Ze zijn daarentegen louter speculatief en metafysisch van aard. Patanjali heeft een poging ondernomen om een verscheidenheid aan ideeën die samenhangen met het beoefenen van yoga, onder te brengen in een systeem van ‘yoga’-metafysica. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Feuerstein denkt is deze Samkhya-metafysica niet opgelegd aan een tekst die oorspronkelijk mystiek van aard was. Dit wordt aangetoond door de conceptuele problemen binnen de Yoga Sutra’s en door het lapwerk dat wordt aangetroffen om ze op te lossen.
Een van de belangrijkste voorbeelden hiervan is de wijze waarop, op grond van de dualistische vooronderstelling, omgegaan wordt met het impliciete voluntarisme. Volgens de metafysische theorie is de poging om kaivalya te bereiken volledig gesitueerd aan de kant van prakrti. Dit levert echter een duidelijke contradictie op met de notie van de instrumentaliteit van yoga-beoefening. Om dit conflict op te lossen wordt er een duidelijk niet-empirische theorie van een zichzelf vernietigende samskara aangeboden. De purusa kan ex hypothesi niets van doen hebben met de uiteindelijke verdwijning der samskara’s. Derhalve moet de laatst verschijnende samskara wel zelf-destructief van aard zijn. Dergelijk lapwerk moet ook wel voorkomen in een theorie die denkt dat de onbewuste Natuur een telos (artha) kent in de vorm van een persoonlijke ‘bevrijding’.
In zijn The philosophy of classical yoga zegt Feuerstein: “……..het concept van het Zelf (purusa) is niet enkel een postulaat dat door middel van deductie uit een hypothese verkregen is. Het wordt het best begrepen als de omschrijving van een door middel van het beoefenen van yoga verkregen ervaring van het numineuze.” Volgens de argumentatie in dit artikel faalt deze zienswijze, die kenmerkend is voor Feuerstein en vele anderen, in het onderkennen van het speculatieve karakter van de Yoga Sutra’s. Wanneer er meer zicht wordt verkregen op de pogingen tot systematisering en consistentie in de Yoga Sutra’s, pas dan zullen ook pogingen om het fenomenologische gehalte van dit werk op waarde te schatten meer succesvol zijn.
(J.C.)
Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.
Boeken
Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.