Johan Andreas Dèr Mouw (1863-1919)
Dèr Mouw was leraar aan het gymnasium te Doetinchem, maar daar werd het leven hem onmogelijk gemaakt door zijn kritiek op het overgeleverde christendom. Vanaf 1906 was hij privé-leraar in Den Haag. Hij was actief op het gebied van de idealistische filosofie, maar in tegenstelling tot absolute idealisten als Hegel en Bolland wilde Dèr Mouw de werkelijkheid van de dingen om ons heen niet ontkennen. In zijn zoektocht naar waarheid werd hij door de filosofie teleurgesteld. Hij richtte zich toen op de wijsheid van de Upanishaden, waar hij in de non-dualiteitsmystiek de hoogste waarheid vond. Vanaf 1912 komt zijn inzicht tot uiting in gedichten. Deze publiceert hij onder de naam Adwaita (non-dualiteit).
De volgende sonnetten komen uit Johan Andreas dèr Mouw [Adwaita], 'K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid. Een bloemlezing uit zin gedichten door Gerrit Komrij, Bert Bakker 1980.
De volgende sonnetten komen uit Johan Andreas dèr Mouw [Adwaita], 'K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid. Een bloemlezing uit zin gedichten door Gerrit Komrij, Bert Bakker 1980.
*
En nu 'k mijn mensen leed heb weggeschreid,
En weer, en weer, en weer- nu 'leer ik rijzen
Uit slik van werelddwarreI met gepeizen',
En 'k zie, 't was alles hoogste Werklijkheid.
Zo wil ik dan, genezen voor altijd,
Mij zalig om mijn grootste droefheid prijzen,
aan 't verganklijk Ik het Zelf kwam wijzen
In vergezicht op de een'ge Wezenheid.
Geen stilte is zo diep, als die volgt op tranen;
En, weggevlucht voor lach, komt dichterbij
De schuwe wijsheid van vred'ge brahmanen:
Schijnbaar gescheiden lijdt, die sloeg, in mij.
En 't is, als hoorde ik Iets zichzelf vermanen:
'Mijn liefde was ikzelf'. - Zo werd ik vrij.
*
'K weet nog, hoe 'k vaak tegen mijn liefde zei:
Toe, kindje, wees eens stil! Je bent zo druk:
Jouw zonn'ge woorden vlind'ren 't spinsel stuk,
Dat Yajnawalkya's mijm'ren om me lei.
Jij bent mijn jeugd, mijn levend sprookje, jij
Mijn morgenster, mijn enig aards geluk;
Maar kromgeboeid lig 'k onder lange druk
Van mensenleed: wie Brahman kent, is vrij.
En als 'k op sneeuwige kometen neer-
duizel, de helling af van parabool,
Of, fonk'lend, met Orion defileer
Langs macht'ge onzichtbaarheid van stille pool,
Dan raken we uit de baan door al jouw praten,
Én tijd vergetend, én coordinaten.
*
Kent iemand dat gevoel: 't is geen verdriet,
'T is geen geluk, geen menging van die beiden;
'T hangt over je, om je, als wolken over heiden,
Stil, hoog, licht, ernstig; ze bewegen niet.
Je voelt je kind en oud; je denken ziet
Door alles, wat scheen je van God te scheiden.
'T is, of een punt tot cirkel gaat verwijden;
'T is, of een cirkel punt wordt en verschiet.
Je denkt: Nooit was het anders; tot mijn Wezen
Ben 'k al zo lang van sterflijkheid genezen.
Je weet: Niets kan mij deren; ik ben Hij.
Tot zekerheid je twijfel opgeheven,
Zo hang je als eeuwig boven je eigen leven:
Je bent de wolken en je bent de hei.
*
'K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Ik doe in huis het en'ge dat ik kan:
'K gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;
Maar 'k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.
Zij zegt, dat dat geen werk is voor een man.
En 'k voel me hulp' loos en vol zelfverwijt,
Als zij mijn lang verwende onpraktischheid
Verwent met wat ze toverde in de pan.
En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt
Tot feeërie van wereld, kunst en weten:
Als zij me geeft mijn bordje havermout,
En 'k zie, haar vingertoppen zijn gespleten,
Dan voel ik éénzelfde adoratie branden
Voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.
En nu 'k mijn mensen leed heb weggeschreid,
En weer, en weer, en weer- nu 'leer ik rijzen
Uit slik van werelddwarreI met gepeizen',
En 'k zie, 't was alles hoogste Werklijkheid.
Zo wil ik dan, genezen voor altijd,
Mij zalig om mijn grootste droefheid prijzen,
aan 't verganklijk Ik het Zelf kwam wijzen
In vergezicht op de een'ge Wezenheid.
Geen stilte is zo diep, als die volgt op tranen;
En, weggevlucht voor lach, komt dichterbij
De schuwe wijsheid van vred'ge brahmanen:
Schijnbaar gescheiden lijdt, die sloeg, in mij.
En 't is, als hoorde ik Iets zichzelf vermanen:
'Mijn liefde was ikzelf'. - Zo werd ik vrij.
*
'K weet nog, hoe 'k vaak tegen mijn liefde zei:
Toe, kindje, wees eens stil! Je bent zo druk:
Jouw zonn'ge woorden vlind'ren 't spinsel stuk,
Dat Yajnawalkya's mijm'ren om me lei.
Jij bent mijn jeugd, mijn levend sprookje, jij
Mijn morgenster, mijn enig aards geluk;
Maar kromgeboeid lig 'k onder lange druk
Van mensenleed: wie Brahman kent, is vrij.
En als 'k op sneeuwige kometen neer-
duizel, de helling af van parabool,
Of, fonk'lend, met Orion defileer
Langs macht'ge onzichtbaarheid van stille pool,
Dan raken we uit de baan door al jouw praten,
Én tijd vergetend, én coordinaten.
*
Kent iemand dat gevoel: 't is geen verdriet,
'T is geen geluk, geen menging van die beiden;
'T hangt over je, om je, als wolken over heiden,
Stil, hoog, licht, ernstig; ze bewegen niet.
Je voelt je kind en oud; je denken ziet
Door alles, wat scheen je van God te scheiden.
'T is, of een punt tot cirkel gaat verwijden;
'T is, of een cirkel punt wordt en verschiet.
Je denkt: Nooit was het anders; tot mijn Wezen
Ben 'k al zo lang van sterflijkheid genezen.
Je weet: Niets kan mij deren; ik ben Hij.
Tot zekerheid je twijfel opgeheven,
Zo hang je als eeuwig boven je eigen leven:
Je bent de wolken en je bent de hei.
*
'K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Ik doe in huis het en'ge dat ik kan:
'K gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;
Maar 'k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.
Zij zegt, dat dat geen werk is voor een man.
En 'k voel me hulp' loos en vol zelfverwijt,
Als zij mijn lang verwende onpraktischheid
Verwent met wat ze toverde in de pan.
En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt
Tot feeërie van wereld, kunst en weten:
Als zij me geeft mijn bordje havermout,
En 'k zie, haar vingertoppen zijn gespleten,
Dan voel ik éénzelfde adoratie branden
Voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.
Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.
Boeken
Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.